Samenvatting – Psychology – Gray & Bjorklund – Hoofdstuk 1 t/m 8
Part I – Foundations for the Study of Psychology
H1 – Background to the study of Psychology
Psychologie als wetenschappelijke discipline
Wilhelm Wundt stichtte in 1879 in Leipzig het Psychologisches Institut, een van de eerste
psychologische laboratoria ter wereld dat een voorbeeld werd voor andere instituten. Daarmee werd
de psychologie vanaf toen gezien als een wetenschappelijke discipline.
Wat is psychologie?
Psychologie is de studie van gedrag en geest (mind). De voornaamste vraag van de psychologie is:
Waarom voelen, denken en gedragen mensen zich zoals ze dat doen? Zijn mensen een resultaat van
hun genen of onze verwachtingen, of allebei? Is er een scheiding tussen lichaam en geest?
Gedrag gaat over de waarneembare acties van een persoon of dier.
Geest gaat over de sensaties, percepties, herinneringen, gedachten, dromen,
beweegredenen, emoties en andere subjectieve ervaringen van een individu. Het gaat ook
over de onbewuste kennis en regels in de hersenen die de basis leggen voor ons gedrag en
bewustzijn.
Wat is wetenschap?
Wetenschap gaat over alle pogingen om antwoord te geven op vragen door het systematisch
verzamelen en analyseren van feitelijke, waarneembare data.
De meeste data in de psychologie is gebaseerd op observaties van gedrag, omdat gedrag direct te
observeren is en de geest niet. Maar, psychologen gebruiken die data vaak om daaruit conclusies te
trekken over de geest.
Drie fundamentele ideeën voor de psychologie: een historisch overzicht
We onderscheiden grofweg 3 fundamentele disciplines van de psychologie, die allemaal al werden
bedacht nog voordat de psychologie een wetenschappelijke discipline was. Het gaat om de volgende
3:
1. Gedrag en mentale ervaringen hebben lichamelijke oorzaken die wetenschappelijk bestudeerd
kunnen worden;
2. De manier waarop mensen zich gedragen, denken en voelen past zich gedurende de tijd aan aan
de omgeving waarin men leeft;
3. Het lichaam, wat het gedrag en de mentale ervaringen produceert, is een product van de evolutie
en natuurlijke selectie.
Leerdoel: Je kent de basale uitgangspunten van de hedendaagse psychologie.
Leerdoel: Je begrijpt de manier waarop de omgeving zowel via natuurlijke selectie, als via de
ervaring, inwerkt op dat gedrag.
1) Het idee van lichamelijke oorzaken voor gedrag
Tot de 18e eeuw was de Westerse filosofie sterk gebonden aan religie. De kerk zei dat iedere mens
bestond uit twee verschillende maar sterk verweven eenheden, entiteiten. Een stoffelijk lichaam en
een niet-stoffelijk lichaam. Tegenwoordig wordt deze gedachte ook wel het dualisme genoemd. Het
dualisme heeft de volgende uitgangspunten:
Het lichaam is een deel van de natuurlijke wereld en kan wetenschappelijk bestudeerd
worden, net als een levenloos object kan worden bestudeerd.
De ziel daarentegen is een bovennatuurlijke entiteit dat te werk gaat volgens zijn eigen vrije
wil, niet volgens natuurwetten. Daarom kan deze niet wetenschappelijk bestudeerd worden.
,Deze gedachte was lange tijd de heersende gedachte. Men had weinig ruimte of hier iets tegenin te
brengen, omdat men het risico liep dan gestraft te worden. Een van de mensen die hierbinnen de
grenzen opzocht, was de Franse wiskundige, filosoof en fysioloog Descartes.
Descartes versie van dualisme: focus op het lichaam
Descartes zegt dat zelfs hele complexe gedragingen plaats kunnen vinden puur door
mechanische processen, zelfs zonder betrokkenheid van de ziel.
Hij stelde ook dat niet-menselijke dieren geen ziel hadden. Descartes stelt dat mensen het
essentiële vermogen hebben om te denken en dat dieren zoals honden dat niet hebben.
Dit noemde Descartes het bewuste vrijheid en oordelen.
Descartes focuste zich ook op het lichaam.
Volgens Descartes moet een gedachte reageren op zintuigelijke input van het lichaam om
zinvol te zijn.
En een gedachte moest in staat zijn om de bewegingen van het lichaam te sturen door te
reageren op de spieren.
Descartes stelde dat de ziel, ook al is die niet lichamelijk, reageert op het lichaam vanuit de
pijnappelklier.
Volgens Descartes communiceert de ziel dus via de pijnappelklier met het lichaam.
Draderige structuren (nu neuronen genoemd) brengen zintuigelijke informatie in de hersenen,
waar de ziel de informatie ontvangt en, op een niet-lichamelijke manier, daarover nadenkt. De ziel
stuurt de bewegingen en voert deze uit door het activeren van lichamelijke acties in de zenuwen,
die reageren op de spieren.
Beperkingen aan de theorie van Descartes
De theorie van Descartes kende wel beperkingen:
o Het zegt namelijk niet hoe het kan dat een niet-materiele entiteit (de ziel) een materieel effect
(beweging van het lichaam) heeft, of;
o Hoe het lichaam natuurwetten kan volgen en toch bewogen kan worden door een ziel die niet
volgens de natuurwetten werkt.
Thomas Hobbes en de filosofie van materialisme
Rond dezelfde periode dat Descartes zijn machine-georiënteerde versie van het dualisme
ontwikkelde, ging de Engelse filosoof Thomas Hobbes veel veder.
Volgens Hobbes is de ziel een betekenisloos concept.
Het bestaat uit niets anders dan materie (stofdeeltjes) en energie.
Deze filosofie worden tegenwoordig ook het materialisme genoemd.
Volgens Hobbes standpunt kan al het menselijke gedrag, inclusief de ogenschijnlijk vrijwillige
keuzes die wij maken, verklaard worden door ‘mechanische’ processen in het lichaam, vooral
de hersenen.
Bewuste gedachten zijn puur een product van de constructie van de hersenen en daarom
onderworpen aan de natuurwetten.
Negentiende-eeuwse fysiologie: leren over de machine
Het idee dat het lichaam, inclusief de hersenen, een machine was, hielp om de wetenschap van de
fysiologie – de studie van de machine van het menselijk lichaam – te promoten. Hierdoor kwam er
meer aandacht voor het functioneren van het menselijk lichaam. Er werden belangrijke ontdekkingen
gedaan over het zenuwstelsel die weer een belangrijke bedrage leverden aan de herkomst van de
wetenschappelijke psychologie.
Reflexologie
, Een belangrijke ontwikkeling voor het ontstaan van de psychologie was het beter begrijpen van de
reflexen. Begin 19e eeuw ontdekte Magendie dat er twee zenuwpaden zijn (het centrale en
perifere zenuwstelsel).
Sechenov ontwikkelde het idee dat alle gedragingen reflexen zijn op omgevingsprikkels. Deze
gedachte noem je de refexologie.
o Volgens deze gedachte zouden zelfs de ogenschijnlijk vrijwillige acties van de mens
eigenlijk complexe reflexen zijn die worden gestuurd door hogere delen in het brein. Alle
menselijke acties zouden ontstaan vanuit stimuli in de omgeving. Pavlov die zich
bezighield met klassieke conditionering werd hierdoor geïnspireerd.
Lokaliseren van hersenfuncties
Een volgende belangrijke stap was het lokaliseren van de hersenfuncties.
Muller vond uit dat specifieke delen van de hersenen specifieke functies van gedrag en
ervaringen dienen.
Flourrens en Broca deden allebei onderzoek naar tekortkomingen bij schade aan bepaalde
hersengebieden bij dieren.
o Hierdoor bewezen zij dat wanneer specifieke hersendelen beschadigd zijn, dit ook
tekortkomingen in het gedrag van dieren veroorzaakt.
Al dit soort bewijs over de relatie tussen geest en hersenen legde een basis voor de
wetenschappelijke psychologie, omdat het invulling gaf aan het idee van een materiele
(lichamelijke) basis voor mentale processen.
2) Het idee dat de geest en het gedrag zijn vormgegeven door ervaringen
Naast dat de materialistische filosofie hielp om fysiologisch onderzoek te stimuleren, leidde het ook tot
de leer over de geest die bekend staat als het Engelse empirisme. Aangehangen door Britse filosofen
zoals John Locke.
Het empirisme kent de volgende uitgangspunten:
Menselijke kennis en gedachten zijn uiteindelijk afgeleid van zintuigelijke ervaringen (zien,
horen, voelen etc.).
Als wij machines zouden zijn, zijn we machines die leren.
Onze zintuigen leveren input die ons in staat stelt om kennis te verwerven over de wereld om
ons heen.
Deze kennis stelt ons in staat om na te denken over de wereld en ons gedrag aan te passen
aan de wereld om ons heen.
Het empirisme volgens Locke
Locke zag de geest van een kind als een ‘tabula rasa’ (een onbeschreven blad). Hij stelde dat
we gevormd worden door onze ervaringen.
Volgens hem heeft de geest ook beperkingen en kan niet alles uit de omgeving worden
overgenomen.
Kinderen zijn geboren zonder bepaalde voorkeuren of een uitgestippeld plan over hoe zij leren en
ontwikkelen. Er is dan ook geen ‘human nature’.
Je leert je gedrag aan te passen aan de eisen die de omgeving aan je stelt.
Het empirische concept van associatie door nabijheid
Volgens Locke en andere empiristen zijn gedachten dus niet het product van vrije wil, maar
weerspiegelingen van de ervaringen van een persoon in zijn fysieke en sociale omgeving. Deze
worden gevormd door de zintuigelijke ervaringen, die samen complexe ideeën en gedachten
vormen.
Volgens de empiristen werkt de geest volgens de wet van associatie door nabijheid. Dat houdt het
volgende in:
, Als een persoon twee gebeurtenissen in zijn omgeving meemaakt (stimuli of sensaties) op
hetzelfde moment of vlak achter elkaar, dan worden deze twee gebeurtenissen in de geest van
deze persoon met elkaar geassocieerd.
Empiristen stelden dat zelfs hun eigen meest complexe filosofische gedachten in theorie hierdoor
verklaard konden worden.
Bijvoorbeeld wanneer een kind een appel ziet en volwassenen het woord ‘appel’ uit hoort
spreken. Het kind legt dan de associatie tussen het object en het woord ‘appel’.
John Stuart Mill noemde deze theorie ook wel ‘mentale scheikunde’ (mental chemistry). Complexe
ideeën en gedachten worden gevormd door combinaties van elementaire ideeën, net zoals
chemische verbindingen worden gevormd door combinaties van verschillende chemische elementen.
Het nativistische antwoord op empirisme
Het tegenovergestelde van empirisme is nativisme.
Volgens het nativisme zijn de meest basale vormen van menselijke kennis en het mechanisme
(werkwijze) van de geest die de basis vormen voor de menselijke natuur, aangeboren en dus niet
aangeleerd door ervaringen.
Nativisten zeggen dat een mens een bepaalde mogelijkheid om te leren al in zich moet
hebben.
In ieder geval moet er een bepaalde mogelijkheid zijn om sommige aspecten uit de omgeving
waar te nemen, sommige regels op te kunnen slaan en deze met elkaar te kunnen combineren en
deze op te halen wanneer deze nodig zijn.
Een bekende nativist is Kant. Volgens Kant is er een onderscheid tussen priori kennis en
posterpriori kennis.
Priori kennis is ingebouwd in de hersenen en hoeft niet aangeleerd te worden.
Posterpriori kennis verkrijgt iemand door ervaringen in zijn omgeving.
Nativisten stelden dat er zonder priori kennis geen posterpriori kennis opgedaan kon worden. Er moet
dus al een bepaalde ingebouwde kennis zijn om verdere kennis op te kunnen doen.
Voorbeeld: als een kind een taal leert dan zijn de specifieke woorden en grammatica posterpriori.
Maar het voor vermogen van het kind om een taal te leren, is priori kennis vereist. Het kind moet
kennis hebben over bijvoorbeeld hoe het de vocale geluiden dat het hoort moet opslaan en
organiseren.
3) Het idee dat de machine van gedrag en geest zijn geëvolueerd door natuurlijke selectie
Kant begreep dat de menselijke geest een bepaalde aangeboren uitrusting had om bijvoorbeeld
dingen te leren, maar kon wetenschappelijk niet onderbouwen hoe deze aangeboren uitrusting is
gebouwd en waarom de geest functioneert zoals het functioneert.
Het eerste idee over bepaalde aangeboren en geëvolueerde eigenschappen, werd gevormd door de
nativisten. De naturalist Darwin heeft dit verder (wetenschappelijk) uitgewerkt.
De nativistische benadering volgens Darwin
Volgens Darwin is het lichaam en de mechanismen die ons gedrag en onze mentale
ervaringen produceren, een product van het proces van evolutie door natuurlijke selectie.
Dit is gericht op het voorbestaan en de voortplanting van de mens. De mens zou specifiek
aangepast zijn aan zijn omgeving en daarin sommige dingen wel, en andere niet kunnen leren.
Natuurlijke selectie en de analyse van de functies van gedrag
Darwins fundamentele idee was dat levende wezens geleidelijk evolueren, over generaties, door een
proces van natuurlijke selectie. Individuen die goed zijn aangepast aan hun omgeving hebben de
meeste kans om te overleven en zich voort te planten. Bij iedere generatie komen willekeurige