Ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 1 een inleiding in de ontwikkeling van het kind
Ontwikkeling van kinderen zijn verdeeld in 4 centrale thema’s
• Fysieke ontwikkeling:
Ontwikkeling die betrekking heeft op de fysieke opbouw van het lichaam,
zoals de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen, en de
behoefte aan eten, drinken en slaap.
Bv: effecten van ondervoeding op het groeitempo van kinderen, seksuele
rijpingsproces tijdens de adolescentie.
• Cognitieve ontwikkeling:
Ontwikkeling die betrekking heeft op de manier waarop het gedrag van
mensen wordt beïnvloed door groei en verandering in de eigenschappen
die de ene persoon van de andere onderscheiden. Ze houden zich bezig
met leren, geheugen, probleemoplossing en intelligentie.
Bv: achter komen hoe intellectuele vermogens in de loop van de kindertijd
veranderen, of proberen te achterhalen of er culturele verschillen bestaan
in de factoren waaraan kinderen hun successen en mislukkingen op school
toeschrijven.
• Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling:
Ontwikkeling die betrekking heeft op sociale relaties en interacties met
andere en op duurzame eigenschappen die de ene persoon van de andere
onderscheiden.
Eerste groep (sociale ontwikkeling) kijkt naar de manier waarop de
interacties van mensen en hun sociale relaties in de loop van hun leven
groeien, veranderen en stabiel blijven. Bv: uitgaansgedrag van
adolescenten.
De tweede groep (persoonlijkheidsontwikkeling) kijkt naar de stabiliteit en
verandering van eigenschappen die de ene persoon van de andere
onderscheiden. Bv: kan zich afvragen of een mens tijdens zijn leven
stabiele, duurzame karaktereigenschappen bezit.
Ze houden zich ook bezig met de sociaal-emotionele ontwikkeling van
kinderen en adolescenten.
Bv: onderzoek naar de effecten van een klasstructuur op de sociaal-
emotionele ontwikkeling van schoolgaande kinderen.
Leeftijdsgroepen en individuele verschillen
• de prenatale periode
• de baby- en peutertijd
• de kleutertijd
• de schooltijd
• de adolescentie
,Dit zijn sociale constructie -> is een idee over de realiteit dat weliswaar breed
geaccepteerd is, maar afhangt van de maatschappij en de cultuur op een
bepaald moment.
Cohort
Een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek is geboren.
Normatieve gebeurtenissen
Gebeurtenis die zich voor de meeste individuen binnen een groep op dezelfde
manier voltrekt.
Normatieve gebeurtenissen kunnen biologisch, sociaal of cultureel bepaald zijn.
Bv: het bereiken van de pubertijd
Cohorteffecten
treden bv op als gevolg van normatieve, historische bepaalde invloeden. Dit zijn
biologische invloeden en omgevingsinvloeden die verbonden zijn aan een
specifiek historisch moment.
Bv: kinderen die in de wijk roombeek in Enschede woonden, werden bv
geconfronteerd met biologische effecten en omgevingseffecten als gevolg van de
vuurwerpramp op 13 mei 2000.
Leeftijdsgebonden invloeden
zijn biologische invloeden en omgevingsinvloeden die gelijk zijn voor mensen in
een bepaalde leeftijdsgroep, ongeacht waar of wanneer ze opgroeien.
Bv: biologische gebeurtenissen als de pubertijd en de menopauze.
Normatieve invloeden
invloeden die leiden tot conformiteit omdat men de gevolgen van afwijkend
gedrag vreest. Zoals etnische afkomst, sociale klasse, lidmaatschap van een
subcultuur en andere factoren.
Bv: kim is goed in rekenen en na een snelle berekening ervan overtuigd is het
juiste antwoord ‘B’ is. De leerkracht vraagt: wie denkt ‘A’? zowat al haar
klasgenootjes steken hun hand in de lucht, dus doet kim dat ook maar, uit vrees
om uitgelachen te worden.
Niet-normatieve gebeurtenissen
dit zijn specifieke gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven van een specifiek
persoon op een tijdstip dat zulke gebeurtenissen de meeste andere mensen niet
overkomen.
Bv: een 16 jarige eindexamenleerling die een landelijke wetenschapswedstrijd
wint, creëert voor zichzelf een niet normatieve gebeurtenis.
Nature
Erfelijkheid. Eigenschappen, vermogens, capaciteiten
Bv: bruine ogen, hersenen ontwikkelen om te lezen, hoe snel we motorische
ontwikkelen, bos haar of kaal.
Nurture
Omgevingsinvloeden
Bv: drank,- drugsgebruik van een zwangere vrouw op haar ongeboren kind of
hoeveelheid en het soort voedsel dat een kind binnen krijgt. Leeftijdsgenoten,
ouders kunnen van invloed zijn.
,Continue verandering (kwantitatief, wordt groter of meer)
Geleidelijke ontwikkeling waarbij prestatie op een bepaald niveau voortvloeien uit
die van de vorige niveaus.
Bv: lengte, continue groei.
De nieuwe ontwikkelingen vloeien automatisch voort uit bestaande
vaardigheden.
Discontinue verandering (kwalitatief)
ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt, en waarbij elke stadium
gedrag oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere stadia.
• O.a. kleutertijd
• Kindertijd
• Adolescentie
Kritieke periode
een specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de
grootste gevolgen heeft.
Bv: rodehond tijdens de zwangerschap van Juliana. Prinses Christina had een
ernstige oogafwijking gekregen. Permanenten consequenties.
Plasticiteit
De mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur kan
worden gewijzigd.
Bv: op latere leeftijd achterstanden inhalen
Gevoelige periode
Een afgebakende periode, meestal vroeg in het leven van een organisme, waarin
dat organisme extra gevoelig is voor omgevingsinvloeden die betrekking hebben
op een bepaald facet van de ontwikkeling.
Bv: kinderen tijdens de eerste 6 levensjaren heel ontvankelijk voor het leren van
taal. Niet permanenten consequenties.
Maturatie
het proces van het zich geleidelijk ontvouwen van voorbestemde genetische
informatie.
Levensloopmodel
In moderne theorieën ligt de nadruk op groei en verandering in de loop van het
leven en op verbanden tussen verschillende perioden.
Focus op specifieke perioden
vroege ontwikkelingspsychologen zien de kindertijd en adolescentie nadrukkelijk
als de belangrijkste perioden.
Hoofdstuk 2 theoretische perspectieven en onderzoek
Theorieën
verklaring van een interessant verschijnsel die een raamwerk biedt om de
relaties tussen een geordende reeks feiten of principes te begrijpen.
Theorieën kun je onderverdelen in 5 belangrijke perspectieven:
, 1. Psychodynamische perspectief
benadering van ontwikkeling waarbij men ervan uitgaat dat gedrag
gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten
waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig
controle heeft.
Psychoanalytische theorie Freud
Theorie van Freud die ervan uitgaat dat onbewuste krachten bepalend zijn voor
iemands persoonlijkheid en gedrag Bv: weinig aandacht ouders, opzoek naar
aandacht bij de leerkrachten en later van zijn partner.
Fixatie
gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een
onopgelost conflict
Elke persoonlijkheid heeft 3 aspecten
• Id
Het primitieve, ongeorganiseerde aangeboren deel van de persoonlijkheid
dat aanwezig is bij de geboorte. Het staat voor onze primitieve driften die
verband houden met honger, seks, agressie en irrationele impulsen. (het
duiveltje in jezelf)
• Ego
Het rationale en redelijke deel van de persoonlijkheid. Het vormt een
buffer tussen de echte wereld om ons heen en het primitieve id. Het ego
opereert vanuit het realiteitsprincipe, waarbij instinctieve energie in toom
wordt gehouden om de veiligheid van het individuen te bewaren en hem te
helpen integreren in de samenleving. (in balans)
• Superego
Het aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigt
en het onderscheid belichaamt tussen goed en kwaad. Mensen nemen het
over van hun ouders, leerkrachten en andere belangrijke figuren in hun
leven. (realiteit)
o Psychoseksuele ontwikkeling
Een aantal fasen die kinderen doorlopen waarin genot, of
bevrediging, telkens gericht is op een andere biologische functie en
een ander deel van het lichaam. (oraal, anaal, fallisch, latentie en
genitaal)
Psychosociale theorie Erikson
De verandering in de manier waarop we aankijken tegen onze interacties met
anderen, tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de
maatschappij.
• Ontwikkelen mensen zich gedurende hun leven in 8 aparte stadia. Deze
stadia manifesteren zich volgens een vast patroon en zijn min of meer
gelijk door alle mensen. Elke stadia sprake van een crisis of conflict dat
het individu moet oplossen.
o Vertrouwen VS wantrouwen 12-18 maanden
o Autonomie VS schaamte en twijfel 12-18 maanden tot 3 jaar
o Initiatief VS schuld 3 tot 5-6 jaar