Hoofdstuk 4
Twee soorten stimulus, distale stimulus en proximale stimulus.
Distale stimulus is een object of gebeurtenis van de buitenwereld. Maar de
informatie die de distale stimulus verstuurd is slechts indirect. Het gaat
met energie naar ons. De energie die naar ons komt heet proximale
(dichtbij) stimulus genoemd. Het onderscheid tussen distale en proximale
stimuli is noodzakelijk voor zowel horen als zien. We horen iemand
spreken en willen weten wie het is, wat zij zegt en of het vriendelijk of
vijandig is. Dit alles zijn vragen over de spreker zelf, dit zijn dus allemaal
vragen over de distale stimulus. Maar om op deze vragen antwoorden te
krijgen moeten onze waarneming eerst een direct stimulus krijgen, de
proximale stimulus. In het geval van geluid zijn dit de geluidsgolven. Het
verschil tussen distale en proximale stimuli is een probleem voor
empiristen. Zo kan een groot object even groot lijken als een klein object
wanneer het grote object verder weg staat. Het antwoord hierop is leren.
We weten dat een groot object die ver weg is, groot is door middel van
ervaring.
Drempels voor waarneming.
Absolute drempel, dit is de kleinste hoeveelheid input die kan worden
opgevangen. Dit is een precies nummer, zoals hoeveelheid ligt, gram
kruiden etc.
Verandering drempel, dit is de kleinste hoeveelheid wanneer we verschil
merken. Wanneer een stimuli veranderd wordt tot de minimum
hoeveelheid wordt dit merkbaar verschil /jnd genoemd. De verschillende
drempelwaardes zijn allemaal gebaseerd op verhoudingen. Wanneer je het
verschil tussen 25kg en 25,5kg kan voelen, betekend dit niet dat je in het
algemeen dit kan. Wanneer er bijvoorbeeld 1000kg en 1000,5kg voel je
het verschil niet.
De belangrijke rol van deze verhouding werd als eerst genoteerd als
∆I
Webers wet, k =
I
I is intensiteit van de stimuli, delta I is de hoeveelheid die moet worden
toegevoegd om een merkbaar verschil te maken, c is een constante. Dit is
handig omdat we zo het verschil in gevoeligheid van de oor met de oog
kunnen onderzoeken. Omdat het oog licht opvangt en oor geluidsgolven
en het onmogelijk is om het een in het andere uit te drukken. Hoe kleiner
het getal hoe gevoeliger een zintuig is. Om de resultaten van de stimulus
te linken met de ervaring van de stimulus is er de Fechners wet. Deze zegt
dat de kracht van een waarneming logaritmisch toeneemt met de
intensiteit van een stimulus. S=k log I S is hierbij een subjectieve
psychologische omvang, k is een constante wie zijn hoeveelheid
afhankelijk is van Webers wet, en I is de fysieke intensiteit van de
stimulus.
Een probleem met waarneming onderzoeken is dat wanneer twee mensen
onderzocht worden, de ene andere criteria heeft dan de andere. Hierdoor
is het dus moeilijk om te zeggen of deze een betere perceptuele
gevoeligheid. Om dit zo veel mogelijk uit te sluiten worden er signaal
, detectie onderzoeken gedaan, om te kijken of iemand niet vals een geluid
creëert wanneer er gevraagd wordt of hij het hoort. Of omdat de
practicant zich moet uitblinken voor de onderzoekers (Payoff matrix).
Sensorische codering
Een fysieke stimulus moet worden omgezet in een neurologische signaal,
deze stap heet transductie. Wanneer de stimulus is omgezet moet het
zenuwstelsel het vertalen, of iets zout is, waar de auto vandaan komt etc.
Dit heet sensorische codering. Een aspect van sensorische codering
impliceert psychologische intensiteit, het verschil tussen fel licht en
schemer. In de meeste gevallen codeert het zenuwstelsel de intensiteit via
de frequentie van de actiepotentiaal, en de hoeveelheid zenuwen die een
actiepotentiaal versturen. Het tweede aspect van sensorische codering is
de sensorische kwaliteit !?!?!?!?!??!?!!?!?!?!?!?
Specificiteit theorie suggereert dat verschillende sensorische kwaliteiten
bestuurd worden door verschillende zenuwen. Met deze theorie wordt er
gezegd dat elke input een soort van label heeft waardoor de zenuwen
kunnen zien wanneer een “rood” prikkel komt. Dit blijkt in sommige
gevallen zo te zijn bijvoorbeeld bij de waarneming van pijn. Maar in het
algemeen ligt het anders, meestal uitgelegd als Patroon theorie. Volgens
deze theorie is het niet belangrijk welke zenuwen “vuren”. Daarentegen
gaat het om de totale patroon van zenuwen. Hoeveel elke zenuw vuurt en
hoe sterk. Natuurlijk wordt er wel onderscheid gemaakt in licht, geluid,
pijn etc. maar binnen de prikkels wordt er onderscheid gemaakt door
middel van de patronen tussen de zenuwen.
Evenwichtsorgaan waarneming
We hebben de 5 basis zintuigen, horen zien ruiken voelen en proeven,
echter kunnen we dit niet gebruiken. We hebben naast deze zintuigen nog
veel meer, zoals de kinesthetisch zenuw, dit is afkomstig uit verschillende
receptoren in de spieren, pezen en gewrichten. Kinesthesie verteld ons
over bewegingen en oriëntatie van ons lichaam in de ruimte. Een ander is
de evenwichtszintuig, welke de bewegingen van het hoofd waarneemt,
hetzij door opzettelijk krachten of door externe kracht. Deze zintuig helpt
ons waarnemen wat boven en onder is, en of we bewegen of stil staan. De
receptoren van deze zintuig liggen gelegen in semi-cirkelvormige kanalen
in het binnenoor. De kanalen bevatten dikke vloeistof die bewegen
wanneer het hoofd beweegt, deze bewegen buigt haarcellen gelokaliseerd
aan een kant van het kanaal, wanneer deze buigen geven deze haarcellen
een zenuwimpuls. De impulsen samen zorgen voor de informatie over de
stand en beweging van het hoofd.
Huid waarneming
Pijn begint in de nociceptoren receptoren gelegen in de huid, die een open
einde hebben. Deze receptoren reageren op verschillende vormen van
weefselbeschadiging en temperatuur verschillen. De receptoren komen in
twee type: A-delta fibers die zorgen voor snelle transmissie van
informatie. Deze zijn verantwoordelijk voor de directe pijn die je ervaart