Europese codificatiegeschiedenis
Week 1 Het Imperium Romanum
Hoorcollege: Hoofdstuk III (Codificatie en het Romeinse recht), p. 83-125
Werkgroep: Zie blackboard.
Hoofdstuk 3 Codificatie en het Romeinse recht
§1 Imperium et lex – 21 april 753 voor Chr. Rome gegrondvest. Stichters waren tweeling Romulus en Remus.
Nadat de grens, pomerium, van het stadgebied was uitgezet, ontstond de vraag wie van beiden koning, rex, over het
zojuist gestichte stadje zou worden, wie het imperium, dat is de absolute macht over de nieuwe stedelingen, zou
uitoefenen. Zoals steeds in openbaar belang besloten de Romeinen het antwoord te vragen aan de goden, door middel
van een vogelschouw, auspicium.
Men zegt dat zich aan Remus als eerste een teken voordeed: zes gieren. Een dubbel aantal vertoonde zich aan
Romulus. Beiden werden zij door hun volgelingen tot koning uitgeroepen. Ruzie eindigde in een moordpartij: Remus
werd dodelijk getroffen. Meer wijdverbreid verhaal is, dat Remus om zijn broer te pesten over de nieuwe muren heen
sprong en dat hij toen door de in woede ontstoken Romulus is gedood onder toevoeging van de vervloeking: ‘zo
verga het ieder ander, die over mijn muren springt’.
Romulus ontleende dus zijn macht aan toestemming van de goden. Als uiterlijk teken van zijn imperium liet de
koning zich voorafgaan door een soort lijfwachten, lictoren, gewapend met roedenbundels, fasces.
Wetgevende uitvoerende en rechterlijke macht. De koning had de bevoegdheid om op grond van zijn imperium
wetten uit te vaardigen. Zo’n wet of wettelijke maatregel heet een edict, edictum. Naast de koning als wetgever
bestond een tweede wetgevende instantie, comitia, waaraan iedere Romeinse burger deelnam. Deze
volksvergadering is volgens de overlevering reeds in de vroege koningstijd in het leven geroepen; werd voorgezeten
door de met imperium beklede koning. Besluit had kracht van wet en werd een lex genoemd. Zo bestonden naast
elkaar wetten die van bovenaf, krachtens imperium waren opgelegd en wetten die van onder op, door
‘democratische’ besluitvorming in de comitia waren tot stand gekomen; eerste heetten edicten, tweede leges (lex).
Bevolking was verdeeld in families, aan het hoofd stond een familievader, paterfamilias. Afstammelingen zijn
‘patriciërs’. Romulus stelde uit honderd van deze familievaders een raad van ouden, senes, samen: de senaat.
De besluiten die de senaat nam, hadden geen kracht van wet, maar dienden de koning tot advies; werden
senatusconsulta genoemd.
Zeven koningen hebben Rome gedurende 250 jaar geregeerd. Waarschijnlijk het tijdvak geweest van de Etruskische
overheersing, waaraan men een einde laat komen met de verdrijving van de laatste koning, Tarquinius Superbus, in
509 voor Chr. Aanleiding tot afzetting was volksoproer dat ontstond toen de Romeinse matrone Lucretia zichzelf
doodstak, omdat zij de schande niet kon verdragen van haar verkrachting door Sextus, de zoon van de koning. Het
was Brutus, de voorvader van de moordenaar van Julius Caesar, die hm uit de stad verjoeg en een einde maakte aan
het koninkrijk Rome. Samen met Publius Valerius werd hij de eerste consul van de republiek. Nieuwe
staatsrechtelijke regel dat het imperium niet meer levenslang aan één persoon zou worden toebedeeld, maar jaarlijks
aan twee door de volksvergadering gekozen personen. Er was geen taakverdeling: ieder van de consuls had het volle
imperium, de volle wetgevend, uitvoerende en rechterlijke macht ondeelbaarheid van het imperium. Wanneer twee
personen het volledige imperium hebben, kan één op grond van het imperium besluiten, die de ander op grond van
hetzelfde imperium heeft genomen, ongedaan maken. Het ‘tussenbeide komen’ heet intercessio.
Twee soorten wetten stonden naast en soms tegenover elkaar: de edicta, die krachtens het imperium werden
uitgevaardigd, en de leges, die door een besluit van de volksvergadering tot stand kwamen. Welke ging voor bij
botsing? Consuls gaven aan de volksvergadering en haar besluiten voorrang.
§2 Patriciërs en plebejers – Plebejers waren de Romeinse burgers die niet tot de patriciërs behoorden.
Tribuni plebis – Vijftien jaar na het ontstaan van de republiek kwam het tot zo’n ernstige botsing tussen de twee
bevolkingsgroepen of klassen dat de plebs zich afscheidde, de stad uittrok naar de Heilige Berg, Mons Sacer, en
dreigde daar een nieuwe stad te stichten. Kregen eigen magistraten, de volkstribunen, tribuni plebis. Hadden geen
imperium, maar wel het recht van veto.
Lex XII Tabularum – vijfenveertig jaar later kwam het tot een nieuwe uitbarsting. Inzet van het conflict was het
verlangen van de plebs dat van overheidswege al het bestaande recht op schrift zou worden gezet (codificatie). Tot
dan toe waren de plebejers namelijk berecht door rechters uit de (patricische) priesters klasse, op grond van
ongeschreven gewoonterecht. Ze kenden hun eigen rechten niet – rechtsonzekerheid. Een commissie, bestaande uit
drie patriciërs werd naar enkele Griekse steden gezonden om van de daar opgedane ervaring met een geschreven
wetgeving te profiteren. Na haar terugkeer werd in 452 voor Chr. In plaats van de twee consuls een college van tien
mannen, decemviri, aan het hoofd van de republiek gesteld. Zij hadden beurtelings het imperium en moesten
gezamenlijk een codificatie samenstellen. Een jaar ging alles goed. De tien mannen zetten zich aan hun wetgevende
taak en legden na een jaar de op tien tafelen geschreven wetten aan het volk voor. Aanvullingen werden nodig
geacht, nieuw tienmanschap werd gekozen – kende enkele plebejers tot zijn leden. Dit college ontwierp weliswaar
op twee tafelen aanvullende wetten, maar misbruikte zijn bevoegdheden. Patriciër Appius Claudius gedroeg zich als
een alleenheerser en weigerde het imperium af te staan. Een vader doodde zijn dochter met een messteek – ‘dit is de
, enige wijze waarop ik je rechtmatig de vrijheid kan geven’. Aanleiding tot volksoproer. Wederom scheidde de plebs
zich af en keerde eerst terug nadat het consulaire bewind was hersteld. De nieuwe consuls brachten de
wetsontwerpen der decemviri dadelijk in de volksvergadering, waarin zij tot wetten werden verheven. Omdat zij op
twaalf tafelen waren geschreven, worden zij de wet der twaalf tafelen genoemd, lex duodecim tabularum. Zo had
Rome al in 450 voor Chr. Een wetgeving. De uitlegging bleef in handen van de patriciërs, die de regels, volgens
welke zij de twaalftafelenwet interpreteerden, niet openbaar maakten. Tot deze interpretatio van de wet hadden de
plebejers geen toegang. Er ontstond een vaktaal, die alleen voor de ingewijden te begrijpen was.
Een voorbeeld van de gestrengheid der interpretatieregels vinden wij bij de jurist Gaius (ca. 180 na Chr.) naar
aanleiding van het proces dat door middel van de bij de wet vastgestelde bewoordingen werd gevoerd. Deze op de
wetten, leges, gegrondveste processen, ‘wettelijke acties’ of legis actiones, werden zo genoemd, zegt Gaius, ofwel
omdat zij uit de wetten waren voortgesproten ofwel omdat zij nauwkeurig aan de bewoordingen van de wetten waren
aangepast; daarom werden zij even onveranderlijk als de wetten zelf nageleefd. Maakte een Romein die ging
procederen ook maar de geringste vormfout, versprak hij zich of gebruikte hij een verkeerd woord, dan verloor hij
het proces. Volgens juris Pomponius (ca. 126 na Chr.) hebben de patricische priesters de interpretatio bijna honderd
jaar geheim gehouden.
Gnaeus Flavius – aan de rechtsonzekerheid kwam een einde door Gnaeus Flavius. Was de zoon van een vrijgelatene
en de secretaris van Appius Clausius. Flavius maakte het boek der acties openbaar.
Praetuur – Een derde markeringspunt in de sociale strijd om gelijkgerechtigdheid van de plebejers was de instelling
van de praetuur. In 367 voor Chr. Werd door de plebs van de patriciërs de principiële concessie afgedwongen dat het
hoogste ambt van de republiek voortaan door ten minste één plebejer zou mogen worden bezet. Patriciërs eisten als
compensatie instelling van een nieuw ambt, de praetura, waarvan de drager, praetor, aan het imperium deel zou
hebben en zich speciaal zou bezighouden met de rechtsbedeling.
Lex Hortensia – het vierde en laatste stadium van gelijkberechtiging werd bereikt door de Lex Hortensia in 286 voor
Chr. Deze wet bepaalde dat de besluiten die de plebs in haar eigen, alleen voor plebejers toegankelijke vergadering
nam (plebiscieten, plebi scita) niet langer slechts voor hen golden maar kracht van wet hadden voor het gehele
Romeinse volk en dus ook de patriciërs bonden.
§3 Ius civile en ius praetorium – de praetor had het imperium en vaardigde op grond daarvan edicten uit die
weliswaar alle Romeinse burger bonden, maar niet langer van kracht waren dan zij imperium duurde, namelijk één
jaar. De praetuur was een politiek ambt. Na vervulling van de praetuur lag het hoogste ambt der republiek, het
consulaat, binnen het bereik van de kandidaat. De praetor oefende zijn taak uit op de Romeinse marktplaats, forum
romanum, liet zich bijstaan door beroepsjuristen. Hij nam plaats op een verhoging, tribunal, en zetelde als teken van
zijn waardigheid op een stoel, sella. De praetor wees zelf geen vonnis: dat liet hij over aan een particuliere burger
van Rome, die in beginsel door de partijen zelf werd gekozen, iudex privatus. Eiser moest toestemming hebben om
tot de rechter te worden toegelaten. Die kreeg hij pas als, ten eerste, de partijen aan bepaalde vereisten voldeden,
bijvoorbeeld het Romeinse burgerschap hadden en niet doof of blind of gladiator waren en als, in de tweede plaats,
er een recht in het geding was dat door het civiele recht werd bescherm of tot de handhaving waarvan de praetor zich
in een edict had verplicht. Want de praetor vaardigde op grond van zijn imperium edicten uit, waarin hij nu eens aan
de verzoeker een rechtsvordering toezegde, iudicium dabo, dan weer een actie weigerde, actionem non dabo, dan
weer herstel in de oude toestand beloofde, in integrum restituam.
Op den duur werden de acties ook niet meer vastgesteld langs de ingewikkelde weg van de lex, maar krachtens het
imperium van de praetor door middel van een edict. Rechtsbeschermde edicten had de praetor in zwarte letter
geschreven op een witte schutting, album.
In beginsel golden de edicten voor de tijd waarin de praetor die ze had uitgevaardigd het imperium had en vervielen
zij dus na een jaar. Werd spoedig vast gebruik dat de opvolger de edicten van zijn voorgangen ongewijzigd overnam.
Het geheel van deze op het album geschreven edicten werd ‘het Edict’ genoemd. Omdat het steeds van de
ambtsvoorganger werd overgenomen, heette het Edictum tralaticium; het werd ook wel Edictum perpetuum
genoemd. Nieuwe praetor kondigde aan begin van ambtsjaar aan welke rechten hij met zijn gezag zou beschermen.
Aanspraken die niet bij lex of plebisciet waren vastgesteld of niet in het Edict werden vermeld, werden niet
beschermd en hadden geen gelding.
Het was niet toegestaan van zijn Edict af te wijken of tussentijds een nieuwe bepaling te maken voor een geval
waarvoor al een regeling was gegeven: in re vetere edictum novum. Deed hij dat toch, dan kon hij na zijn ambtsjaar
strafrechtelijk worden vervolgd.
Zoals de twaalftafelenwet een gehele rechtsgeleerde literatuur had doen ontstaan, die het ius civile werd genoemd, zo
ontstond een praetorisch recht, ius praetorium, dat het Edict en zijn toepassingen omvatte. Terwijl het civiele recht
zijn oorsprong vond in wat wij nu noemen de democratische besluiten der volksvergadering, steunde het praetorisch
recht op de autoritaire beschikkingsmacht van de met imperium beklede magistraat. Tegenstelling tussen ius civile en
ius praetorium is terug te brengen tot de tegenstelling tussen lex en imperium. Aan de gelding van de lex is geen
tijdslimiet gesteld, terwijl het preatorische recht in beginsel slechts voor een jaar van kracht is.
De functie van het praetorische recht is een drieledige: ondersteuning, aanvulling en verbetering van het civiele
recht. Viva vox iuris civilis, ‘de levende stem van het civiele recht’.