Samenvatting 1.6
Hoofdstuk 1 zorgvragers in het ziekenhuis
Ziekenhuiszorg
Zorg in een ziekenhuis is gericht op het behandelen en genezen van acute en chronische lichamelijke
aandoeningen. De zorg bestaat uit professionele en technische voorzieningen voor diagnostiek,
behandeling en verpleging die niet in de eerste lijn of andere typen zorgorganisaties geboden kunnen
worden. Hoewel in een ziekenhuis veel zorg wordt geboden, behoort de ziekenhuiszorg tot de
curesector. Dat betekent dat de organisatie zich primair richt op behandeling en genezing. Dit in
tegenstelling tot de caresector, die zich primair richt op het verlenen van zorg. De scheiding tussen de
cure- en caresector is niet heel strikt. De laatste jaren richten cure-organisaties zich ook meer op care
en andersom. Denk bijvoorbeeld aan een ziekenhuis waar zorgvragers in de terminale fase palliatieve
zorg krijgen, of aan een thuiszorgorganisatie die het mogelijk maakt dat zorgvragers thuis kunnen
dialyseren of chemotherapie krijgen. De verpleegkundige zorg in een ziekenhuis is gericht op
verzorging, begeleiding en observatie van de zorgvragers.
Kenmerken van ziekenhuiszorg
Bij ziekenhuiszorg is er sprake van een aantal specifieke kenmerken:
klinische opname: de zorgvrager die ziekenhuiszorg ontvangt moet binnen de muren van het
ziekenhuis verblijven, de vereiste zorg kan niet ergens anders geboden worden;
somatische gezondheidsproblematiek, met de kanttekening dat tegenwoordig ook veel
zorgvragers met psychische en/of psychogeriatrische problematiek in een ziekenhuis worden
opgenomen. Opname vindt dan plaats op een Psychiatrische Afdeling in een Algemeen
Ziekenhuis (PAAZ) of een Geriatrische Afdeling in een Algemeen Ziekenhuis (GAAZ). Hoewel dit
type zorgvrager ook behandeld wordt, ligt de nadruk bij opname op diagnostiek;
relatief kortdurende opname: het gemiddelde aantal ligdagen in de Nederlandse ziekenhuizen
neemt steeds verder af, in 1972 was dat gemiddeld 16 dagen, in 2008 6,3 dagen en in 2013 5,5
dagen. Ziekenhuisbestuurders verwachten overigens dat de daling niet veel verder zal
doorzetten en zo rond de 4 dagen per opname zal stabiliseren.
complexe zorg en gebruikmaking van hoogwaardige technologieën;
multidisciplinaire zorg: een groot team van professionals is betrokken bij zorg, diagnostiek en
behandeling. Er is een grote mate van afstemming nodig om deze zorg in goede banen te
leiden.
Typering van de zorgvrager in het ziekenhuis
Er bestaat geen goede omschrijving van het type zorgvrager in het ziekenhuis. Dat komt omdat vrijwel
iedere Nederlander vroeg of laat in een ziekenhuis komt. In Nederland bezoekt ongeveer veertig
procent van de bevolking minimaal één keer per jaar een medisch specialist. Iets meer dan tien procent
van de Nederlandse bevolking wordt voor een klinische opname of dagopname in een ziekenhuis
opgenomen. De populatie die in Nederland gebruikmaakt van ziekenhuiszorg is heel divers. Alle
bevolkingsgroepen zijn vertegenwoordigd; ongeacht leeftijd, sekse, ras, huidskleur, afkomst,
bevolkingsgroep, opleiding enzovoort. Iedereen komt vroeg of laat in contact met een medisch
specialist in het ziekenhuis.
Leeftijdscategorieën
Zuigelingen/neonaten
Van alle baby’s tot ongeveer een jaar oud wordt zo’n zestig procent in het ziekenhuis opgenomen voor
een dagbehandeling of klinische opname. Opname vindt plaats op de afdeling Neonatologie of de
Kinderafdeling. Opname-indicaties verschillen sterk en kunnen variëren van een korte opname van een
gezonde zuigeling na de geboorte, tot de opname van ernstig zieke baby’s die behandeld worden of in
het ziekenhuis overlijden.
Voorbeelden van indicaties waarmee zuigelingen en/of baby’s worden opgenomen in een ziekenhuis:
te vroeg geboren en/of een te laag geboortegewicht (prematuriteit/dysmaturiteit);
te veel bilirubine in het bloed (hyperbilirubinemie);
te laag bloedsuikergehalte (hypoglykemie);
Kinderen
De bevolkingsgroep in de leeftijd van één tot twintig jaar komt het minst in het ziekenhuis. Per jaar
wordt iets meer dan vijf procent voor korte of langere tijd in een ziekenhuis opgenomen. De redenen
voor opname zijn in deze bevolkingsgroep zeer divers. Vrijwel alle basisspecialismen waarvoor
volwassenen worden opgenomen zijn binnen de kindergeneeskunde ook vertegenwoordigd.
Voorbeelden van indicaties waarmee kinderen in een ziekenhuis worden opgenomen:
diabetes mellitus;
maag-, darm- en leverziekten;
hormonale stoornissen;
hematologische stoornissen;
, oncologische stoornissen;
ontwikkelingsstoornissen, neurologische stoornissen en erfelijke en aangeboren aandoeningen;
longaandoeningen.
Volwassenen (tot 65 jaar)
Deze groep wordt onderscheiden in jongvolwassenen (tot 45 jaar) en volwassenen van 45 tot 65 jaar.
Jongvolwassenen komen relatief weinig in een ziekenhuis. Ze zijn in de kracht van hun leven en worden
niet snel ziek. Net zoals bij andere leeftijdscategorieën is ook hier de diversiteit van opname-indicaties
zeer groot. In de leeftijdscategorie van 45 tot 65 jaar neemt het percentage zorgvragers dat
ziekenhuiszorg krijgt flink toe. Volwassen zorgvragers worden binnen de meest voorkomende
specialismen in een ziekenhuis opgenomen, onderzocht en behandeld.
65-plussers
De meeste zorgvragers die gebruikmaken van ziekenhuiszorg komen uit deze leeftijdscategorie. In
2012 maakten zij ongeveer drie keer zoveel gebruik van ziekenhuiszorg als mensen in de
leeftijdscategorie tussen 20 en 65. In Nederland worden jaarlijks zo’n 400.000 mensen van zeventig
jaar of ouder in het ziekenhuis opgenomen. Dat percentage stijgt en kan worden verklaard door het feit
dat mensen steeds langer leven, maar daardoor ook relatief meer en langer ziek zijn. Van de ouderen
boven de 65 werd in 2012 ruim vijftien procent voor een meerdaagse opname in het ziekenhuis
opgenomen. Samen met de dagopnamen maakt dat zo’n 25 procent van alle 65-plussers die in een
ziekenhuis worden opgenomen. Gemiddeld liggen ouderen ook langer in het ziekenhuis dan
volwassenen.
Specifieke problemen bij ouderen in het ziekenhuis
Als gevolg van de dubbele vergrijzing zal in Nederland het aantal oudere zorgvragers dat in een
ziekenhuis wordt opgenomen toenemen. Steeds meer ouderen worden ook geconfronteerd met
complexe behandel- en zorgproblematiek. Ouderen vragen van een ziekenhuis specifieke zorg en
begeleiding omdat hun ziek-zijn afwijkt van ‘gewoon’ ziek-zijn. Een aantal factoren speelt een rol:
symptomen van ziekte uiten zich bij ouderen vaak anders dan bij jongere mensen;
andere aandoeningen dan waarvoor men is opgenomen, kunnen van invloed zijn op het ziek-
zijn;
medicijnen kunnen sneller bijwerkingen vertonen of elkaar beïnvloeden;
er is meer kans op complicaties, zoals een delier of depressie;
bedcomplicaties treden sneller op bij ouderen;
het herstel verloopt vaak langzamer en niet volgens normale verwachtingen;
het fragiele evenwicht van zelfredzaamheid is snel doorbroken, waardoor de afhankelijkheid
toeneemt.
Geslacht
Hoewel het verschil erg klein is, maken vrouwen in Nederland iets meer gebruik van ziekenhuiszorg
dan mannen. Het verschil is voornamelijk te verklaren doordat vrouwen een langere levensverwachting
hebben dan mannen en daardoor relatief vaker ziek zijn.
Acuut en chronisch
Indicaties voor opname in een ziekenhuis kunnen zowel acuut als chronisch zijn. Het laatste decennium
wordt het percentage zorgvragers met chronische aandoeningen groter. Dit komt onder andere omdat
mensen steeds ouder worden, meer kennis krijgen over gezonde levensstijlen en behandelmethoden
steeds beter worden.
Hoofdstuk 2 geschiedenis van ziekenhuiszorg en voorzieningen
Van toen naar nu
De gezondheidszorg in Nederland staat op een hoog peil. Het is mogelijk om met geavanceerde
apparatuur op humane wijze het gehele menselijk lichaam in beeld te brengen, cellen te manipuleren,
hersenen te opereren en nieuwe harten te implanteren. Van de wieg tot het graf is er behandeling op
maat en de gezondheidszorg heeft zich sociaal en economisch ontwikkeld tot een belangrijke,
complexe en kostbare sector van de Nederlandse samenleving. Hoewel gezondheid nooit
vanzelfsprekend is geweest, wordt dat van de gezondheidszorg soms wel gedacht. In bijna alle gevallen
kan men 24 uur per dag een beroep doen op medische centra met hoogopgeleide zorgverleners, die
kunnen ingrijpen en helpen bij gezondheidsproblemen. Daardoor waarderen de meeste mensen de
gezondheidszorg en stellen zij er vertrouwen in. Maar velen vinden ook dat zij er recht op hebben. Niet
zo ver van Nederland, zelfs in Europa, bestaan heel andere situaties. Ook daar zijn mensen die vinden
dat ze recht hebben op gezondheidszorg, alleen functioneert de gezondheidszorg daar – door
economische, maatschappelijke en politieke oorzaken – op een lager niveau. In bepaalde gevallen
functioneert zij zo goed als niet, zoals tijdens (burger)oorlogen en bij grote natuurrampen.
,Zolang er mensen leven op aarde, zijn er redenen geweest om te helen. De strijd om het bestaan is
altijd hard geweest en mensen verwondden zich bijvoorbeeld in gevechten met andere mensen en
dieren. De kunde die nodig was om deze kwetsuren te helen en te verzorgen, ontwikkelde zich al ver
voor de huidige jaartelling. Zo werden in India duizenden jaren geleden al afgehouwen neuzen hersteld
door een lap voorhoofdhuid te kantelen. In Egypte werden in 1600 voor Christus al oogoperaties
uitgevoerd – zoals te zien is op papyrusrollen uit die tijd – en werden brandwonden met honing
behandeld. Dit soort operaties en behandelingen werden vaak door priesters uitgevoerd, waarbij
tovenarij en magie een belangrijke rol speelden.
Hippocrates van Kos
Doordat de Grieken zich losmaakten van het magische denken en het zelfstandig redeneren tot kunst
verhieven, ontwikkelde de geneeskunde zich verder. Gerichte observatie, het onderzoek naar de
oorsprong van alles, experimenteren en redeneren waren bekende methoden aan de school van
Hippocrates van Kos (460-377 voor Christus). Deze school stelde de zorgvrager centraal en stelde
strenge eisen aan het morele en zedelijke karakter van artsen. Aan het einde van hun opleiding
moesten de artsen een eed afleggen, die bekend staat als de eed van Hippocrates. Ook nu nog leggen
artsen bij hun diplomering een eed af die op deze oude eed gebaseerd is. Met Hippocrates en het
Griekse denken is de wetenschappelijke benadering van de geneeskunde ontstaan.
In de bloeitijd van het Romeinse Rijk, aan het begin van onze jaartelling, hadden Griekse artsen en
chirurgen vanwege hun kennis en kunde de leiding over de gezondheidszorg in Rome. Zo is het woord
‘chirurg’ van Griekse oorsprong. Het is afgeleid van de woorden cheir en ergos, die respectievelijk
‘hand’ en ‘werk’ betekenen. Vanaf de val van het West-Romeinse rijk in het jaar 476 tot aan het eerste
millennium van onze jaartelling (begin middeleeuwen) bestond er in Europa feitelijk geen beoefening
van de medische wetenschap. In kloosters werden de boeken van de oude meesters, zoals Galenus,
Avicenna en Hippocrates met belangstelling gekopieerd en gaven monniken en diaconessen
eenvoudige, maar barmhartige hulp aan zieken en gewonden. Pas na het ontstaan van de
universiteiten in Zuid-Europa ontstond er een bredere belangstelling voor de medische wetenschap. In
eerste instantie was die wetenschap gebaseerd op de Arabische, en later opnieuw op de Griekse
geneeskunde. Op 7 mei 1326 besliste de Raad van Venetië dat per jaar één lijk van een
terechtgestelde ontleed mocht worden ten behoeve van het medisch onderwijs.
De chirurgijn
In de middeleeuwen maakte de heelkunde zich min of meer los van de geneeskunde. Medisch
geleerden stonden in hoog aanzien bij het volk. Zij hielden zich onder andere bezig met het geven van
adviezen, het dichtschroeien van wonden, het voorschrijven van medicijnen en de uroscopie (piskijken).
Het chirurgijnswerk en kleine operaties lieten zij over aan de chirurgijns, die vaak ook barbier (kapper)
waren. Bij de barbier kon je terecht om je haar te laten knippen, maar ook voor het afzetten van
ledematen, het trekken van kiezen, wondverzorging en het snijden in bloedvaten (aderlaten). In die tijd
dacht men dat door het aftappen van bloed de ziekte zou verdwijnen.
De ontwikkeling van de heelkunde vond plaats binnen het gildesysteem (beroepsgroep). De heelkunde
ontwikkelde zich binnen dit systeem tot een geheel eigen specialisme met een eigen opleiding en
kwaliteitseisen. Begrippen als meester en gezel komen uit de tijd van het gilde. De voorbeeldfunctie
van de vaklui (de meesters) gold als een belangrijk uitgangspunt voor het leren van de leerlingen (de
gezellen), waardoor de kwaliteit van de beroepsuitoefening werd bewaakt door de meesters. Grotere
operaties, zoals amputaties, mochten slechts worden uitgevoerd met toestemming van het
stadsbestuur. Met amputaties deed men in tijden van oorlog veel ervaring op. De ontdekking van het
afbinden van slagaders en aders in plaats van het dichtschroeien, betekende een belangrijke
vooruitgang voor de chirurgie. Nu kon men ook tijdens andere operaties bloedingen beheersen.
Pesthuizen
In de middeleeuwen vormden pestepidemieën een groot maatschappelijk probleem. Er overleden grote
aantallen mensen door de pest en men zocht een oplossing in de afzondering van de pestlijders van de
rest van de bewoners. Dat gebeurde in speciaal daarvoor gebouwde pesthuizen. Die lagen meestal
buiten de stadsmuren. Als een stad groeide kon het voorkomen dat het pesthuis binnen de stadsmuren
kwam te liggen. Het moest dan weer verplaatst worden. De meeste pesthuizen ontstonden in de
zestiende en zeventiende eeuw. In een pesthuis werden allerlei zieken ondergebracht, waaronder
lijders aan pest, lepra en andere besmettelijke ziektes. Ook geestelijk zieken kwamen er. Het pesthuis
kan beschouwd worden als een voorloper van het ziekenhuis, maar door de slechte hygiëne en
verzorging werden de patiënten eerder zieker dan beter. Na de laatste pestepidemieën in Europa eind
zeventiende eeuw verloren de pesthuizen hun functie. Ervoor in de plaats kwamen de zogenoemde
gasthuizen.
Gasthuizen
Gasthuizen waren instellingen waarin zieken en ouderen verpleegd en verzorgd werden. Aanvankelijk
werden gasthuizen gebouwd door de Kerk, later ook door leken. Een middeleeuws gasthuis bestond
vaak uit een lange zaal waarin de bedden aan de kant stonden. De bedden waren gemaakt van veren
, of stro. Patiënten werden bij opname eerst gewassen. De voeding voor de zorgvragers was goed te
noemen, zeker voor die tijd. Tijdens de late middeleeuwen (tussen 1250 en 1500) werden veel
(klooster)gasthuizen opgeheven of overgenomen door de burgerij. Een gasthuis in die tijd bestond vaak
uit aparte afdelingen: een zogenoemde verbandzaal (voor de chirurgijn), een ziekenzaal (voor de
dokter), een zaal voor kraamvrouwen en een zaal voor besmettelijke ziekten.
In de achttiende en negentiende eeuw was de zorg in de gasthuizen ronduit slecht. Het was er overvol
en vaak lagen er meerdere zorgvragers in één bed. De chirurgijn opereerde op de zaal waar ook de was
werd gedaan en het personeel sliep. Het eten was slecht en geld speelde een belangrijke rol in de zorg.
Als je veel betaalde, dan was de zorg vaak beter dan wanneer je geen geld had. In de twintigste eeuw
werden veel gasthuizen opgeheven. Sommige ontwikkelden zich tot een modern ziekenhuis, waardoor
een aantal nog steeds de naam ‘gasthuis’ in zich draagt.
De eerste ziekenhuizen
Aan het eind van de negentiende eeuw kwam het besef dat goede gezondheidszorg iets was waar
iedere burger recht op had. Als gevolg daarvan ontstonden veel nieuwe ziekenhuizen uit particulier
initiatief. Later werden sommige ziekenhuizen onderdeel van een universiteit waar geneeskunde
onderwezen werd. Dit zijn de zogenoemde academische ziekenhuizen. Veel lokale ziekenhuizen zijn in
de twintigste eeuw door de groeiende bevolking ontstaan. Gaandeweg kreeg iedere streek of regio de
behoefte om een eigen ziekenhuis te hebben. Vaak waren dat stichtingen. Sommige ziekenhuizen zijn
nog steeds stichtingen en worden voor een klein deel gefinancierd uit giften. Aan het eind van de
twintigste/begin 21e eeuw nam het aantal ziekenhuizen weer af.
Het moderne ziekenhuis
Tegenwoordig zijn ziekenhuizen hypermoderne bedrijven geworden, waar de producten ‘medische
behandeling en zorg’ worden ‘verkocht’. De moderne geneeskunde kenmerkt zich door
wetenschappelijk verantwoorde kennis, hoogwaardige technologie, structurele ondersteuning van alle
processen door ICT en een weloverwogen bedrijfsvoering met verschillende managementlagen. Vaak
bestaat de helft (of zelfs meer) van de werknemers uit ondersteunend personeel. Sinds eind
twintigste/begin 21e eeuw neemt het aantal ziekenhuisorganisaties af. Zo waren er in 1985 nog 165
ziekenhuisorganisaties en zijn dat er in 2015 ongeveer 95. Vooral fusies lagen hieraan ten grondslag.
De laatste jaren vormt het begrip ‘concurrentie’ een belangrijk uitgangspunt in het besturen van de
ziekenhuisorganisatie. Vanwege de financieringsstructuur wordt het steeds belangrijker goede zorg te
leveren tegen aantrekkelijke (lees: concurrerende) tarieven. De overheid gaat er daarbij vanuit dat
deze concurrentie een kwaliteitverhogend effect heeft. Zorgverzekeraars onderhandelen namelijk met
ziekenhuizen over de kostprijs van behandelingen. Ziekenhuizen worden daardoor verplicht efficiënter
te gaan werken, maar moeten zich ook blijven richten op het leveren van kwalitatief verantwoorde
zorg. De prijs-kwaliteitverhouding neemt daardoor toe en zorgvragers krijgen steeds meer
mogelijkheden te kiezen voor het ziekenhuis waar de beste behandeling gegeven wordt. In de praktijk
kiezen zorgvragers echter vaak om praktische redenen (zoals de afstand van huis of de
parkeermogelijkheden) voor een bepaald ziekenhuis en speelt het kwaliteitsaspect niet altijd de
belangrijkste rol.
Meerdere soorten ziekenhuizen
Er zijn meerdere soorten ziekenhuizen in Nederland: algemene en categorale ziekenhuizen en
universitair medische centra (UMC’s). Met de invoering van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) is
de officiële aanduiding van deze ziekenhuizen ‘instelling voor medisch-specialistische zorg’ (IMSZ).
Algemene ziekenhuizen
Een algemeen ziekenhuis heeft alle voorzieningen die nodig zijn voor diagnostiek, onderzoek,
behandeling en verpleging van zorgvragers. In dit soort ziekenhuizen, die ook wel perifere ziekenhuizen
genoemd worden, speelt zich de reguliere patiëntenzorg af. In alle algemene ziekenhuizen worden ook
zorg- en behandelprofessionals opgeleid. Dat zijn op de eerste plaats artsen en verpleegkundigen,
maar ook verschillende soorten paramedici en ondersteunende beroepen. Een aantal algemene
ziekenhuizen levert ook topklinische zorg. Dit is hooggespecialiseerde zorg waarvoor dure en
gespecialiseerde voorzieningen nodig zijn en waarvoor een vergunning nodig is vanuit de Wet
bijzondere medische verrichtingen (Wbmv). Denk bijvoorbeeld aan hartchirurgie, neurochirurgie, ivf of
transplantaties.
Het bestand van zorgvragers van een ziekenhuis wordt voor een deel bepaald door de aanwezige
voorzieningen. Daarnaast geeft het ziekenhuis vaak een goede afspiegeling van de samenleving in het
gebied waar het ziekenhuis staat. Zo worden bijvoorbeeld in Nederland meer vrouwen dan mannen in
het ziekenhuis opgenomen omdat vrouwen een langere levensverwachting hebben dan mannen. Toch
kun je in een algemeen ziekenhuis iedereen tegenkomen, ongeacht zijn of haar leeftijd, godsdienst of
afkomst en daarom kan het ziekenhuis met recht ‘algemeen’ genoemd worden. In een algemeen
ziekenhuis worden algemene aandoeningen en ziekten behandeld en worden de meest gangbare
onderzoeken en ingrepen verricht.