Literatuur probleem 6
Hoofdstuk 5: Faillissement
5.4 Ontkoppeling gefailleerde en zijn vermogen
Faillissement leidt tot loskoppeling van de gefailleerde van zijn vermogen. 20 Fw bepaalt dat het faillissement 'het gehele vermogen' van de
gefailleerde bevat.
Een ander gevolg van de 'ontkoppeling' is dat de gefailleerde niet langer bevoegd is om betalingen die aan hem verschuldigd zijn, in ontvangst te
nemen.
Omgekeerd geldt dat schulden die de gefailleerde na datum faillissementsverklaring aangaat, de faillissementsboedel niet raken.
Loskoppeling betekent niet dat de gefailleerde handelingsonbekwaam is als in 3:32 BW. Dus, de gefailleerde kan gewoon rechtsgeldige
rechtshandelingen verrichten maar met uitzondering van beschikkingshandelingen.
Wie gaat de boedel dan beheren? De curator is belast met het beheer van de boedel en de vereffening door beschikking over de boedel (68 Fw). Hij
neemt de goederen daartoe in bewaring (94 Fw), tot verkoop (101 Fw) en, als het tot vereffening komt, tot uitdeling (175 e.v. Fw).
De curator wordt uiteraard niet de rechthebbende van de goederen. Hij is alleen bevoegd over de goederen te beschikken in het belang van de
crediteuren.
5.5 Fixatie en beschikkingsonbevoegdheid
Door het intreden van het faillissement treedt fixatie van de rechtsverhoudingen in. Het fixatiebeginsel brengt met zich mee dat er (1) geen
goederen meer uit de boedel mogen verdwijnen, er (2) geen schulden meer kunnen bijkomen en (3) de verhouding tussen de pre-
faillissementscrediteuren onderling gefixeerd wordt.
Art. 23 Fw is een uitwerking van het fixatiebeginsel dat er geen goederen uit de boedel mogen verdwijnen.
Volgens 20 Fw behoren ook goederen die een persoon gedurende het faillissement verwerft tot de boedel. Dus ook goederen die de gefailleerde
post dato faillissement verwerft, vallen in de boedel. Een aantal goederen zijn uitgezonderd en vallen buiten de boedel (21-22a Fw).
Wat niet toebehoort aan de gefailleerde valt natuurlijk ook buiten de boedel. De rechthebbende kan het goed opeisen (5:2 BW voor zaken).
Daarnaast hebben pand- en hypotheekhouder het recht het goed te separeren om tot executie over te gaan (57 Fw).
Wat betreft vervreemdingen die post dato faillissement zijn verricht geldt dat de vervreemder beschikkingsonbevoegd is en er dus geen geldige
overdracht heeft plaatsgevonden (23 Fw jo. 3:84 BW).
De gefailleerde mag dus niet over zijn boedel beschikken (23 Fw). Vanaf de faillietverklaring is dus niet de gefailleerde maar de curator die over de
goederen beschikt. Bovendien is hierbij de dag van faillietverklaring onder begrepen (23 Fw). Dat betekent dat faillietverklaring per definitie
terugwerkende kracht heeft tot 00:00 van de dag van faillietverklaring.
De gevolgen van de beschikkingsonbevoegdheid uit 23 Fw worden nader uitgewerkt in 35 Fw. In lid 1 staat een uitvloeisel van het fixatiebeginsel,
namelijk dat als de gefailleerde begonnen was met levering maar op de dag van verklaring nog niet alle handelingen hebben plaatsgevonden, de
levering niet geldig meer kan geschieden.
Soms worden derden die niet van het faillissement wisten of behoefde te weten, beschermd tegen de beschikkingsonbevoegdheid. Dit zijn echter
uitzonderingen.
Een eerste uitzondering op het fixatiebeginsel ten behoeve van verkrijgers en vuistpandhouders van roerende zaken is te vinden in 35 lid 3 Fw. Dit
artikel bestrijkt de periode tussen dag van faillietverklaring (00:00) en het moment van bekendmaking in de Staatscourant. Let wel op, het
beschermt alleen tegen beschikkingsonbevoegdheid, niet tegen titel- of leveringsgebrek.
Een tweede uitzondering wordt door sommige auteurs gelezen in 3:24 BW. Hier gaat het over de bekendheid van de openbare registers. Het komt
erop neer dat de partij die een registergoed geleverd krijgt, net voordat het faillissementsvonnis in het insolventieregister wordt gepubliceerd,
beschermd wordt tegen de beschikkingsonbevoegdheid van de gefailleerde.
Als de koper tijdens het voldoen van de levering (dus inschrijving openbare registers) (1) niet wist en ook geen reden had om te vermoeden dat de
verkoper failliet was, er (2) op dat moment nog geen publicatie in het insolventieregister was en (3) evenmin inschrijving in het openbare register
voor registergoederen, dan kan de faillietverklaring niet aan de koper worden tegengeworpen en verkrijgt hij dus het registergoed (3:24 lid 1 BW).
5.7 Soorten vorderingen en schulden
Om de pre-faillissementsschulden te identificeren, kiezen we voor het perspectief van de gefailleerde. Een faillissementsschuld is dus een vordering
van een derde op de gefailleerde. Een vordering van de gefailleerde op een derde is een faillissementsvordering.
Vervolgens moet men onderscheid maken tussen de typen vorderingen ontstaan voor (pre) en na (post) faillietverklaring, waarbij 00:00 de
waterscheiding vormt.
De netto-opbrengst van de failliete boedel is bestemd om te worden verdeeld onder de crediteuren aan wie de gefailleerde een pre-
faillissementsschuld verschuldigd is. De crediteuren kunnen hun vordering ter verificatie indienen. Separatisten kunnen zich buiten het
faillissement verhalen op een goed dus voor hen hoeft dat niet (57 Fw).
, Vanwege de fixatie worden de pre-faillissementsschulden bepaald naar de dag waarop het faillissement wordt uitgesproken. Zodoende worden
vorderingen op de gefailleerde die nog niet opeisbaar zijn vanwege een opschortende voorwaarde, een onduidelijke opeisbaarheidsdatum of
onbepaalde waarde, zoveel mogelijk geschat naar hun waarde per datum faillissement (zie 130 en 131 Fw).
Vorderingen in vreemde valuta worden omgezet met als wisselkoersdatum de dag van faillietverklaring (133 Fw).
Verbintenissen van de gefailleerde die na faillietverklaring zijn ontstaan, kunnen in beginsel niet op de boedel worden verhaald (24 Fw). Er bestaan
echter verschillende nuanceringen en uitzonderingen op dit uitgangspunt.
De eerste is meteen te vinden in 24 Fw: de post-faillissementsschuld kan wel worden verhaald op de boedel en dus ter verificatie worden ingediend
als de boedel gebaat is als gevolg van de verbintenis. Dit zal zelden het geval zijn. Baattrekking doet zich mogelijk voor als de gefailleerde geld leent
om een investering te doen die zeer goed uitpakt. De leenschuld heeft de boedel gebaat omdat de opbrengsten van de investering aan de boedel
toevloeien; de leenschuld is dan op grond van 24 Fw op de boedel te verhalen.
De tweede categorie ligt besloten in 24 Fw en het stelsel van de faillissementswet zoals door de HR uitgelegd. In dat arrest 22 overweegt de HR dat
ook een vordering die ná faillietverklaring ontstaat, toch ter verificatie kan worden ingediend indien die vordering al vóór faillietverklaring besloten
lag in een rechtsverhouding tussen de crediteur en de later gefailleerde.
De HR geeft aan dat deze regel ook geldt voor schadevergoedingsaanspraken uit onrechtmatige daad, bijvoorbeeld wanneer de fout is begaan vóór
faillietverklaring en de schade ontstaat post dato faillietverklaring.
Een derde categorie uitzonderingen betreft de faillissementskosten (ook wel: boedelschulden). Dit is een aparte categorie schulden die doorgaans
wel post dato verklaring 00:00 ontstaan en toch op de boedel verhaald kunnen worden en nog wel boven en voor de pre-faillissementsschulden.
Deze kosten moeten worden voldaan vóór alle andere uitdelingen aan pre-faillissementsschuldeisers en vallen daardoor buiten de gewone
verificatieprocedure die geldt voor pre-faillissementsschulden. Kosten zijn de bijzondere kosten van het liquideren van de boedel (taxatie, veiling
etc.) en algemene kotsen zoals het curatorensalaris en wettelijke boedelschulden. Boedelschulden worden door de HR gedefinieerd als:
'(...) die schulden die een onmiddellijke aanspraak geven jegens de faillissementsboedel hetzij ingevolge de wet, hetzij omdat zij door de
curator in zijn hoedanigheid zijn aangegaan, hetzij omdat zij een gevolg zijn van een handelen van de curator in strijd met een door hem
in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting. Onder het aangaan van een schuld door de curator in deze zin is te verstaan
dat de curator deze schuld op zich neemt bij een rechtshandeling, doordat zijn wil daarop is gericht (art. 3:33 en 35 BW).'
Een voorbeeld van boedelschulden op grond van de wet vindt men in 39 en 40 Fw.
Een voorbeeld van een boedelschuld uit een door de curator q.q. gepleegde wanprestatie is de situatie dat de curator van een
gefailleerde huurder willens en wetens het onderverhuurverbod tussen de verhuurder en de inmiddels gefailleerde huurder schendt en
daarmee schade toebrengt aan de verhuurder.
Voor de situatie waarin de debiteur van een pre-faillissementsvordering te goeder trouw (in onwetendheid van de faillietverklaring) betaalt aan de
gefailleerde, geeft 52 Fw een aantal regels. Bij hoge uitzondering kan de debiteur die aldus betaalt, bevrijd worden geacht. De hoofdregel is dat hij
alleen bevrijdend kan betalen aan de curator en dus in voorkomende gevallen gedwongen kan worden om nogmaals te betalen.
5.9 Faillissement en betalingstransacties
In deze paragraaf volgt een overzicht van de belangrijkste gevolgen van faillietverklaring voor betalingen rondom de datum van faillietverklaring.
Chartaal geld, dus munten en biljetten, kunnen als roerende zaken worden gezien; de regels van eigendom, bezit en houderschap zijn erop van
toepassing. Dat geldt niet voor giraal geld, een creditsaldo op een bankrekening. Giraal geld wordt namelijk gezien als een vorderingsrecht op
naam, toebehorend aan de rekeninghouder, op de bank als debiteur, voortkomend uit een contractuele rekening-courantverhouding als bedoeld in
6:140 BW.
Een girale overboeking van de ene naar de andere bankrekening wordt in goederenrechtelijke zin niet gezien als cessie van dat vorderingsrecht aan
de ontvanger van de betaling. De betalingstransactie wordt gezien als het (gedeeltelijk) tenietgaan van de vordering op de bank aan de betalende
klant (de betaler) en het ontstaan (of groter worden) van de vordering op de bank aan de ontvangende klant (de betalingsbegunstigde).
Voor toepassing van het fixatiebeginsel per 00:00 (23 Fw) is van belang om te weten op welk moment een girale betaling als voltooid mag worden
beschouwd. Volgens 6:114 lid 2 BW vindt tussen begunstigde en betaler de betaling plaats op het moment van creditering van de rekening van de
begunstigde.
De gefailleerde is vanaf datum verklaring niet bevoegd betaling in ontvangst te nemen (23 Fw). De curator neemt deze plaats in (23 jo. 68 Fw).
Betaling aan de gefailleerde is riskant. Vooral wanneer dit contant was of wanneer een girale betaling wordt gedaan op een moment dat de curator
nog niet de macht heeft verkregen over de bankrekening. Als de betaling niet voltooid is voor datum faillietverklaring (00:00) dan kan de curator in
beginsel nogmaals betaling van de debiteur vorderen. 52 Fw geeft twee uitzonderingen.
Allereerst hoeft de debiteur niet nogmaals te betalen als de betaling ten bate van de boedel is gekomen, bijvoorbeeld als de betaling uiteindelijk
tóch in handen is gekomen van de curator (52 lid 3 Fw).
In de tweede plaats kan de betalende derde, mocht de betaling niet ten bate van de boedel zijn gekomen, zich verweren met een beroep op zijn
onwetendheid van de faillietverklaring. 52 lid 1 Fw staat namelijk toe dat de betalende derde zich op zijn goede trouw beroept als het gaat om de