LA1: Samenvatting
Geneeskunde
HBO- V, leerjaar 1, kwartaal 1
Anatomie en fysiologie van de mens:
Hoofdstuk 1, 2 (cellen), 3 (Weefsels), 4
(Topografie), 6 (Circulatiestelsel), 9
(Ademhalingsstelsel), 10 (Huid)
,HOOFDSTUK 1
Anatomie/ontleedkunde= een wetenschap die zich bezighoudt met het
bestuderen van de structuur van de cellen, weefsels en organen waaruit het
dierlijke en menselijk lichaam is samengesteld.
Fysiologie= een wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van de
mechanismen van het functioneren van levende wezens, vanaf het niveau van de
cel, weefsel, organen tot op het niveau van het gehele organisme.
Functionele anatomie= de bouw van een lichaamsdeel of orgaan hangt
samen met de functie ervan.
Pathologie /ziekteleer= de wetenschap die zich bezighoudt met ziekte.
Pathologie is te verdelen in 2 onderdelen: De pathologische anatomie en De
pathologische fysiologie.
Onderzoeksmethoden:
Anamnese= voorgeschiedenis, een vraaggesprek tussen patiënt en zorgverlener
(over ziektesymptomen, wanneer klachten zijn ontstaan, over het dagelijks leven
etc.)
Algemeen lichamelijk onderzoek:
1. Inspectie= systematisch de buitenkant van het lichaam observeren
2. Palpatie= tast je met de handen en vingers het lichaamsoppervlak op zo’n
manier af dat je iets te weten komt over dieper gelegen structuren.
3. Auscultatie= luisteren met een stethoscoop naar geluiden die door het
lichaam worden geproduceerd.
4. Laboratoriumbepalend onderzoek= onderzoek van weefsels of
vloeistoffen (bijv. bloed, sputum, urine, feces, vaginale afscheiding)
5. Rectaal / Vaginaal Toucher
Onderzoek met behulp van de moderne technologie:
1. Röntgenstraling
a. X- straling
b. Angiografie: het maken van röntgenfoto’s van bloedvaten
c. Arteriografie: het maken van röntgenfoto’s van arteriën (=slagaders)
d. Flebografie= het maken van röntgenfoto’s van venen (=aders)
e. Lymphografie: het maken van röntgenfoto’s van lymfevaten
f. CT- scan hierbij kunnen ook zachtere weefsels zichtbaar worden
gemaakt.
2. Magnetisch veld
a. MRI- scan signalen worden omgerekend in doorsneden, die
bepaalde eigenschappen van de structuren en weefsels weergeven.
3. Hoogfrequentie geluidsgolven
, a. Echografie/ echoscopie: beeldvormend onderzoek met behulp van
ultrageluidstrillingen.
b. Doppleronderzoek: hiermee kan stroomrichting van het bloed in de
bloedvaten worden geregistreerd.
4. Optische sonde
a. Endoscopie: hiermee (flexibele staaf met minicamera) kunnen vrijwel
alle holle organen en grote gewrichten van binnen worden bekeken.
5. Elektrocardiogram (ECG): elektrische signalen van het lichaam kunnen
worden opgevangen en weergegeven. (met gegevens over de hartactiviteit)
6. Coronair Angiografie: op deze wijze kunnen vernauwingen in de
kransslagaders in beeld worden gebracht (m.b.v. röntgenstraling en
contrastvloeistof)
7. Cardiotocografie (CTG): een onderzoek om conditie van het ongeboren
kind te bepalen. Hierbij wordt het kloppen van het hart van het kind en
eventuele weeënactiviteit bij de moeders in de tijd grafisch weergegeven.
Stappen voor onderzoeksmethode:
Voorbereiding voorlichting&informatie, nuchter?, sedatie?
Assisteren juiste houding, materiaal voorbereiden&aangeven
Coördinatie juiste tijd juiste discipline
Nazorg het juiste laboratorium, uitslag, observatie
, HOOFDSTUK 2 (Cellen)
- Metabolisme /stofwisseling worden alle biochemische reacties bedoeld
die in levende cellen kunnen optreden. Er zijn 2 typen: anabole en katabole
reacties
Functie: opbouw en afbraak van stoffen
- Celmembraan zorgt voor dat er geen stoffen zomaar uitlekken of
binnendringen.
- Enzymen= reactieversnellers
Kenmerken:
Zijn altijd eiwitten
Worden door lichaam zelf gemaakt
Kunnen biochemische reacties snel laten verlopen
Temperatuur en zuurgraad specifiek
- Co- enzym= extra stof om een reactie goed te laten verlopen (bijv.
vitaminen)
- Receptoreiwit= membraaneiwit
- Aan buitenkant van de membraaneiwitten zitten vaak koolhydraatketens.
Dit zijn receptoren.
- Elke receptor bindt met 1 bepaalde stof en de cel reageert dan met een
specifieke reactie die hoort bij die stof.
- Elke cel heeft veel receptoren. Deze kunnen per celtype verschillen,
afhankelijk van functie van cel.
- Diffusie (passief transport) kleine moleculen, zonder elektrische lading
bewegen zich van hoge naar lage concentratie.
- Als er geen concentratieverschil is (isotoon) ontstaat er een evenwicht. Er
gaan dan net zoveel deeltjes de cel uit als er in.
- Permeabel membraan= een membraan dat volledig doorlaatbaar is.
- Osmose= diffusie van H2O door een semi permeabel membraan naar de
kant met hoogste osmotische waarde.
o Semi- permeabel membraan= alleen H2Otransport door membraan, dus
geen opgeloste stoffen. Is een halfdoorlaatbaar membraan, hij is
doorlaatbaar voor het oplosmiddel (meestal water) maar niet voor daarin
opgeloste stoffen.
o Osmotische waarde= aantal opgeloste deeltjes oer volume-eenheid.
o Ook osmose kost geen energie dus passief transport.
- Een oplossing is hypotoon ten opzichte van een andere oplossing, wanneer
de osmotische waarde lager is.
- Een oplossing is hypertoon ten opzichte van een andere oplossing, wanneer
de osmotische waarde hoger is.