Pincode TF 7de editie, Welvaart en groei (vwo) – antwoorden
Hoofdstuk 2 Verdelen van de welvaart
2.1 Belasting betalen
1 a Het percentage van de inkomsten van de collectieve sector dat bestaat uit sociale premies
= (totaalbedrag premies ÷ totale overheidsinkomsten) × 100% = (€ 26,7 miljard + € 38,2) /
€ 334,1 miljard × 100% = 19,43%
b Als je de totale inkomsten en uitgaven van de collectieve sector met elkaar vergelijkt, zijn de
uitgaven groter dan de inkomsten.
c Door de coronacrisis gaven consumenten minder geld uit aan bijvoorbeeld auto ’s en
uitstapjes en bedrijven maakten minder winst. Hierdoor daalden de inkomsten van de
overheid.
2 a Het gedeelte van de inkomsten van de collectieve sector dat uit loon- en
inkomstenbelasting bestaat = € 76,8 miljard / € 334,1 miljard × 100% = 22,99%.
b Loon- en inkomstenbelasting worden als één “post” genoemd, omdat de loonbelasting een
“voorheffing” is op de inkomstenbelasting. Het verschil tussen deze twee is dat de
loonbelasting wordt ingehouden door de werkgever. Inkomstenbelasting moet de
belastingplichtige zelf afdragen.
c Voor burgers voelt een directe belasting vaak zwaarder dan een indirecte belasting, omdat
de indirecte belastingen zoals btw ongemerkt telkens worden afgedragen als je bijvoorbeeld
boodschappen doet. Bij directe belastingen krijg je een aanslag thuis die je moet betalen.
3 a De belastingen die Michiel moet betalen als hij met zijn auto wil gaan rijden, zijn: accijns
over de benzine, btw, motorrijtuigenbelastingen, BPM, assurantiebelasting over de verzekering
van de auto.
b De belastingen die Michiel moet gaan betalen, zijn: loonbelasting, vennootschapsbelasting
over de winst, btw over de omzet.
4 a Het gemiddelde belastingtarief bij proportionele belastingheffing blijft gelijk (uniform
tarief).
b Bij een degressief belastingstelsel betaalt een persoon met een inkomen van € 40.000 een
belastingbedrag van € 5.000 en bij een proportioneel systeem een belasting bedrag van €
10.000. Dat is € 5.000 meer. Bij een progressief stelsel is dat € 12.000. Dat is € 7.000 meer.
c Voorbeeldantwoord: Een degressief stelsel is niet eerlijk omdat lage inkomens relatief meer
belasting betalen dan de hogere inkomens. Het levert de overheid minder op. Een
proportioneel stelsel lijkt eerlijker en levert de overheid meer inkomsten op.
5
A: progressief, als iemand meer gaat verdienen dan moet hij procentueel meer belasting
betalen. Het te betalen belastingbedrag stijgt meer dan evenredig.
B: proportioneel, de belasting neemt recht evenredig toe met het inkomen (rechte lijn).
C: degressief, als iemand meer gaat verdienen dan moet hij procentueel minder belasting
betalen. Het te betalen belastingbedrag stijgt degressief.
6a
Bruto- Belasting- Belastingbedrag* Netto-inkomen Gemiddelde belastingdruk
inkomen tarief
€ 10.000 0% = 0,0 × € 10.000 € 10.000 – € 0 € 0 / € 10.000 × 100% =
=€0 = € 10.000 0%
€ 20.000 20% = 0,2 × € 10.000 € 20.000 – € 2.000 € 2.000 / € 20.000 × 100%
= € 2.000 = € 18.000 = 10%
€ 30.000 20% = 0,2 × € 20.000 € 30.000 – € 4.000 € 4.000 / € 30.000 × 100%
= € 4.000 = € 26.000 = 13,3%
€ 40.000 20% = 0,2 × € 30.000 € 40.000 – € 6.000 € 6.000 / € 40.000 × 100%
= € 6.000 = € 34.000 = 15%
€ 50.000 20% = 0,2 × € 40.000 € 50.000 – € 8.000 € 8.000 / € 50.000 × 100%
= € 8.000 = € 42.000 = 16%
*over de eerste € 10.000 betaal je 0%
1 © Noordhoff
,Pincode TF 7de editie, Welvaart en groei (vwo) – antwoorden
b Iemand met een inkomen van € 25.000 betaalt aan belasting: 20% van (€ 25.000 – €
10.000)* = 0,2 × € 15.000 = € 3.000.
c Het nieuwe belastingstelsel is een progressief belastingstelsel, omdat de gemiddelde
belastingdruk stijgt naarmate het inkomen stijgt.
7 a De belastingdruk in Denemarken is erg hoog. Als er een proportioneel tarief zou zijn, dan
zou het betekenen dat mensen met een laag inkomen ook 56% belasting betalen. Die houden
dan erg weinig geld over.
b Een IT-bedrijf, een bedrijf dat handelt in internationale investeringsprojecten. Het voorbeeld
moet gaan over een bedrijf dat “formeel” in het land is gevestigd maar dat de werkzaamheden
overal ter wereld kunnen worden uitgevoerd.
c Indirecte belastingen worden betaald in de winkel, bijv. over producten en diensten (accijns
en btw). Dat zijn andere belastingen dan de inkomstenbelasting, zoals weergegeven in tabel 6
en bron 2.
8
Bruto-inkomen € 40.000
Eigenwoningforfait: 0,005 × € 150.000 € 750 +
Totaal inkomen € 40.750
Hypotheekrenteaftrek 0,05 × € 150.000 € 7.500 _
Belastbaar inkomen € 33.250
Het hele belastbare inkomen van Chelsea valt in de eerste schijf en daarover betaalt Chelsea
37,10% belasting
Belastbaar inkomen € 33.250
Belasting 0,3710 x € 33.250 € 12.336 _
Belastingbedrag box 1 is dus € 20.914
9 a/b
Bruto-inkomen € 110.000
Eigenwoningforfait: 0,005 × € 370.000 € 1.850 +
Totaal inkomen € 111.850
Hypotheekrenteaftrek 0,015 × € 330.000 € 4.950 _
Belastbaar inkomen € 106.900
Het hele belastbare inkomen van Chelsea valt in de eerste en de tweede schijf en daarover
betaalt Chelsea 37,10% (eerste schijf) en 49,50% (tweede schijf) belasting
Belastbaar inkomen € 106.900
Belasting 0,3710 x € 68.508 € 25.416 (1e schijf)
Belasting 0,495 x (106.900 – 68.508) € 19.004 (2e schijf)
Totaal belastingbedrag € 44.420
De hypotheekrente is in bovenstaande berekening afgetrokken van het belastbaar inkomen dat
geheel in de 2e schijf viel. Hierdoor was de aftrek van de hypotheekrente 49,5% x € 4.950 = €
2.450. De aftrek mag maximaal 43% x € 4.950 = € 2.129 zijn. Er is in bovenstaande
berekening dus € 2.450 - € 2.129 = € 321 teveel afgetrokken.
Het totale belastingbedrag wordt dus: € 44.420 + € 321 = € 44.741
c Over extra inkomen moet Yasmin ook het tarief in box 2 betalen: 49,5%.
10 a Bij het invoeren van het stelsel van inkomstenbelasting werd een belastingstelsel
ingevoerd dat was gebaseerd op inkomsten. Hiermee werd een stelsel ingevoerd dat was
gebaseerd op draagkracht. De kosten voor het behalen van inkomen mochten worden
afgetrokken. Die aftrek werd de hypotheekrenteaftrek.
2 © Noordhoff
, Pincode TF 7de editie, Welvaart en groei (vwo) – antwoorden
b De hypotheekrenteaftrek kost veel geld. De hypotheekrenteaftrek zorgt ervoor dat mensen
die een hoge hypotheek (kunnen) afsluiten meer voordeel hebben dan mensen een lage
hypotheek. De aftrek zorgt dus ook voor vergroting van inkomensverschillen.
c Door de hypotheekrenteaftrek krijgen huizenkopers een gedeelte van de rente “terug” van
de overheid. Lenen wordt dus in verhouding goedkoper. Hierdoor kunnen ze meer lenen en
zullen ze meer willen betalen voor een huis. Het toename van de betalingsbereidheid leidt tot
een stijging van prijzen. In Duitsland worden de prijzen niet opgestuwd door een
hypotheekrenteaftrek.
d Als een belastingsysteem alleen gebaseerd is op accijnzen dan betaal je belasting op basis
van het gebruik van goederen. De genoemde goederen waren eerste levensbehoeften en zijn
dus goederen waar je moeilijk zonder kan. Als je een laag inkomen had dan moet je in
verhouding een groter deel van je inkomen uitgeven aan deze goederen dan als je een hoog
inkomen had. Het stelsel werkte derhalve degressief. Dit werd als onbillijk gezien.
11 a Vermogen geeft aan hoeveel geld, aandelen, obligaties, onroerend goed (e.d.) je bezit.
Inkomen is het geld dat je ontvangt door productiefactoren (arbeid, natuur, kapitaal,
ondernemerschap) ter beschikking te stellen.
b Vermogen is een voorraadgrootheid. Je meet de waarde van je bezit op een bepaald
moment.
c Aandelen, obligaties, bitcoins, 2e woning, spaargeld.
d 1e woning.
12
Vermogen € 55.000
Heffingsvrij vermogen € 50.000
Belastbaar vermogen ` € 5.000
Te betalen belasting in box 3 bedraagt: 0,01898 x 0,31 x € 5.000= € 29,42
13 a Het belastingpercentage is telkens 31%.
b Er wordt verondersteld dat iemand met een hoger inkomen en hoger vermogen ook meer
rendement behaald. Als je het fictief rendement vermenigvuldigt met het belastingpercentage
dan betaalt iemand met meer vermogen in verhouding meer belasting dan iemand met weinig
vermogen. Dan is er dus sprake van een progressief stelsel.
c De lijn van sparen loopt horizontaal. Hierover wordt dus geen belasting betaald. De lijn van
beleggers loopt steiler dan lijn van algemeen. De beleggers betalen dus in verhouding de
meeste belasting.
d Het laten aansluiten van de belastingheffing bij het werkelijke rendement. Hierdoor worden
ook mogelijke te grote vermogensverschillen verkleind.
e Met de cartoon wordt gesuggereerd dat de belastingdienst degene met veel rendement flink
zal helpen om daarvan af te komen. Hij past dus bij een regeling waarin de mensen met een
laag vermogen in verhouding minder belasting daarover hoef te betalen dan mensen met een
hoog rendement. Dat was in de oude regeling niet zo.
14
Belastingbedrag box 1 € € 12.336 (opgave 8)
Belastingbedrag box 3 +€ 29 (opgave 12)
Algemene heffingskorting
€ 2.837 – 5,977% x (€ 33.250 – € 21.043) = - € 2.107
Arbeidskorting
€ 4.205 – 6% x (€ 40.000 – € 35.652) = - € 3.944
Belastingbedrag € 6.314
3 © Noordhoff