Neuropsychologie
Collegeaantekeningen + Fundamentals of human psychology
*niet alle biologische termen zijn van belang, de focus ligt op verklaren en psychologie*
College 1: 14 sept. + H1, H2, H3
Historische visies op hersenen & gedrag
- Oudheid: het hart bepaalde gedrag, hersenen waren om te koelen.
- Hippocrates: zag als eerste de rol van de hersenen in.
- Aristoteles (mentalisme): iemands psyche bepaalt het gedrag. Bij de psyche gaat
het niet om de hersenen, maar om een onstoffelijk zijn.
Later gekoppeld aan de hersenen, als het ware de basis van
neuropsychologie.
- Middeleeuwen/renaissance: kennis gebaseerd op observaties
- 17e eeuw, Descartes (dualisme): concept of mind (Aristoteles) gecombineerd met
een rol voor de hersenen, psyche heeft dus een stoffelijk en een onstoffelijk deel.
Lichaam-geest probleem: hoe kan een onstoffelijk iets een stoffelijk lichaam
aansturen?
e
- 18 eeuw, Galvani: elektriciteit van het brein
- 19e eeuw:
(Frenologie): lokalisatie van functies
Darwin (materialisme): uitsluiten bestaan onstoffelijk deel, focus op de
werking van het zenuwstelsel.
- 20e eeuw: moderne neuropsychologie, hiërarchische organisatie van
hersenfuncties (verschillende gedeeltes betrokken bij bepaalde activiteiten, maar
in meer of mindere mate).
- 21e eeuw: nieuwe methoden, intensievere interdisciplinaire samenwerking en
veel nieuwe inzichten in de werking en activiteit van gebieden.
Gedrag
- Het gaat hierbij om een reactie op de omgeving, heeft zowel doel als functie,
wordt geregeld door het endocriene systeem (hormonaal) en het zenuwstelsel.
Gedrag varieert in complexiteit en de mate waarin het automatisch gaat,
aangeboren of aangeleerd is.
Ontstaan complexere brein
- College
1. Mutaties in genen
2. Omgeving (survival of the fittest)
3. Voeding (fatty acids in voornamelijk vis)
- Boek
1. Belang cultuur en veranderingen in fysieke vorm van de mens & hersenen
door klimaatverandering.
2. Primate levensstijl en mogelijkheden die dit biedt tot ontwikkeling.
3. Veranderingen in de menselijke fysiologie (vormverandering schedel)
4. Neoteny, vertraging opgroeiproces (meer groeimogelijkheden)
Grootte hersenen en gedrag
- Er is gedeeltelijk een samenhang tussen de grootte van het brein en gedrag.
Wanneer de hersenen buiten proportie (in verhouding tot het lichaam) groot zijn
wordt het gedrag complexer. De mens heeft dan ook, in verhouding, de grootste
, hersenen maar dolfijnen en bepaalde aapsoorten liggen hier vrij dichtbij. Ook bij
deze diersoorten zie je bijvoorbeeld sociale rollen etc. terug. Het meest
bijzondere waar ons brein daardoor toe in staat is, is cultuur.
Genotype & fenotype maar een deel van de genen komt tot uitdrukking
Genotype ouders genotype kind
Fenotype kind omgeving kind
- Mendel’s principles: blz. 41
Schedelinhoud
- Lokalisatie van functies: aan het begin van de 18e
eeuw stelden Gall en Spurzheim als eerste de
hypothese dat bepaalde hersengebieden bepaald
gedrag veroorzaken.
Hiervan afgeleid kwam de frenologie op, dit was
het idee dat er een relatie was tussen de vorm
van iemands gezicht en het gedrag (dus
criminaliteit of het idee van een ‘taalknobbel’).
- Lateralisatie van functies: hierbij gaat het om
specifieke taken voor de linker- en rechterhersenhelft (Broca droeg hieraan bij
door de claim dat aan spraak alleen de linkerhersenhelft bijdroeg, waardoor dit
gebied broca’s area
is genoemd)
(Wernicke koppelde
betekenis en
associatie hieraan
waardoor dit gebied
Wernicke’s area
wordt genoemd).
- Verschillende lagen in de hersenen:
- Onderdelen:
1. Grote hersenen
2. Kleine hersenen
3. Hersenstam
4. Hersenschors (cortex)
80% van de hersenen (meer oppervlak
is meer denkvermogen)
Hersenhelften
- De hersenen bestaan uit twee helften/hemisferen. Hierbij stuurt de
rechterhersenhelft het linkerdeel van het lichaam aan en de
linkerhersenhelft het rechterdeel van het lichaam.
Verbonden door corpus callosum
Neuron
- Cellichaam: bevat genetische informatie.
Meer
- Dendrieten: vergroten de oppervlakte van de cel, contactpunten.
informatie
- Axon: uitloper, vertakking aan het einde, versturen.
over de
werking van
neuronen in
college 2.
, - Celmembraan: scheidt binnen- en buitenkant cel, balans eiwitten/water binnen
en buiten de cel.
Perspectief
1. Dorsaal
2. Lateraal
3. Ventraal
4. Mediaal
5. Coronaal
Organisatie zenuwstelsel
- Bestaat uit het centrale zenuwstelsel
(hersenen, ruggenmerg) en het
perifere zenuwstelsel (de rest).
Perifere zenuwstelsel
1. Somatisch deel: externe
processen, dus prikkels van
lichaam naar hersenen (efferent)
en andersom (afferent).
2. Autonoom deel: interne
processen van de organen.
Parasympatisch deel regelt
uitsturen van prikkels in ruststand, sympathisch deel het uitsturen van
prikkels in actie.
Centrale zenuwstelsel
1. Hersenstam: ondersteund vitale lichamelijke functies.
o Medula: ademhaling & hartslag
o Pons: verbinding hersenen en lichaam
o Cerebellum: coördinatie & fijne motoriek (Telencephalon)
2. Middenbrein (substantia nigra): auditieve, visuele & motorsignalen
3. Diencephalon
o Thalamus: motorisch, slaap, alertheid etc.
o Hypothalamus: hormonaal, reguleren veel gevoelens als honger.
4. Telencephalon:
o Basal ganglia: verbinding met cortex
o Limbisch systeem: zelf-regulatie
o Neocortex: ander woord cortex, hersenschors
Hersendelen en voornamelijke functies
1. Occipitaal kwab:
visuele prikkels
2. Temporaalkwab:
geheugen, taal
3. Frontale kwab:
complex (sociaal)
gedrag
, 4. Parientaal kwab: (fijne) motoriek
Primaire, secundaire en tertiaire gebieden
- Primaire gebieden: ontvangen signalen vanuit of sturen signalen naar het
lichaam (reflexen gaan alleen via primaire gebieden).
- Secundaire gebieden: betekenisgeving aan de informatie die binnenkomt in
primaire gebieden (kleur, vorm etc.)
- Tertiaire gebieden: complexe vaardigheden zoals taal en geheugen.
Geprikkeld door andere gebieden (bepaalde beweging onthouden).
College 2: 16 sept. + H4, H5
Microscopisch perspectief
- Neuronale cellen: informatieverwerking
- Gliacellen: ondersteunende cellen (voeding etc.)
- Types neuronen
1. Sensorische neuronen: ontvangen informatie van de omgeving.
2. Interneuronen: werken als tussenstation, geven informatie door.
3. Motorische neuronen: geven informatie terug van de hersenen naar de
spieren (uitvoerende neuronen).
- Gliace
llen
Voeding, ondersteuning, opruimen afval.
Alleen Schwann cell kennen, deze maakt myeline aan: isoleren de axon
waardoor deze sneller werkt.
Oligodendrocyten scheiden de myeline onderdelen zodat andere
neuronen niet ook geprikkeld worden (wanneer dit fout gaat kan je
bijvoorbeeld motorisch reageren op visueel beeld).
Interne structuur neuron
Kennen welke functies er ongeveer allemaal zijn, snappen wat er in een
neuron gebeurt niet alle namen precies kennen.
- Nucleus: celkern, aanmaak proteïne &
bevat DNA
- Endoplasmatisch reticulum: ‘snelweg’
- Lysosomen: neurotransmitters (d.m.v.
enzymen)
- Cytoplasma: ‘zwembad’, vocht bevat
voedingsstoffen
- Golgi apparaat:
neurotransmitterfabriek, aanmaak
enzymen (werking proces niet kennen, staat wel in het boek op blz. 87)
- Mitochondria: leveren energie
Epigenese
Histonen sluiten het DNA af of geven het bloot, dit leidt tot de genexpressie.
Niet alle genetische informatie die je bij je draagt komt tot uiting, wat wel en
niet tot uiting komt kan veranderen over tijd. Er wordt in de wetenschap wel