Week 1
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding
Contractsvrijheid is een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse
contractenrecht. Partijen zijn vrij om de inhoud en derhalve de rechtsgevolgen van
hun overeenkomst naar goeddunken te bepalen.
Uit het stelsel van het BW vloeien de genoemde grenzen voort uit dwingende
bepalingen die voor alle rechtshandelingen gelden, zoals het aangaan van een
rechtshandeling waarbij een vormvoorschrift niet in acht wordt genomen (art 3:39) of
welke rechtshandeling door inhoud of strekking in strijd is met goede zeden of de
openbare orde (art 3:40 lid 1). Daarnaast kan het aangaan van een overeenkomst of
de inhoud ervan in strijd komen met wetgeving van bijzondere aard (art 3:40 lid 2 en
3), zoals de Mededingingswet, EU recht of Wft.
Om een tweetal redenen is het noodzakelijk geoordeeld voor een aantal
overeenkomsttypen in de wet (Boek 7), bijzondere voorschriften op te nemen. de
eerste reden is dat in de praktijk blijkt dat partijen bij alledaagse overeenkomsten
(koop, bewaarneming, geldlening) alleen in hoofdlijnen de rechtsgevolgen van hun
afspraak voor ogen hebben. Om nadere specifieke detailvragen te kunnen
beantwoorden over een bijzonder contract, zijn de regels van Boek 7 ontwikkeld.
Boek 7 vult de tussen partijen gemaakte individuele afspraken aan met bepalingen
die de bedoeling van de wetgever een evenwichtige, objectieve toedeling van
rechten en verplichtingen beoogt. De tweede reden is dat het algemeen belang
daarnaast eist dat in bepaalde opzichten de onderhandelings- en contractsvrijheid
van partijen wordt begrensd.
Boek 7 beoogt algemeen gehouden afspraken tussen partijen een nader
gespecificeerde inhoud te geven. Daarnaast acht de wetgever het van algemeen
belang om voor bepaalde bijzondere overeenkomsten voorschriften op te nemen die
de vrijheid van partijen beperken, ten bate van de bescherming van één der partijen.
Bijvoorbeeld:
- Bepalingen die aan een overeenkomst rechtsgevolgen verbinden die door
partijen niet kunnen worden weg-gecontracteerd.
- Bepalingen ten aanzien van een bepaalde overeenkomst of voor een bepaald
beding een vorm voorschrijven
- Bepalingen die betrekken hebben op de bewijslast of op de toelaatbaarheid
van bewijsmiddelen
Indien in een wetsbepaling rechtsgevolgen zijn opgenomen die door partijen niet
kunnen worden weg-gecontracteerd (ad a) is sprake van dwingend recht. Contracten
in strijd daarmee leidt in beginsel tot nietigheid of vernietigbaarheid van de
rechtshandeling (art 3:40 lid 1 en 2).
Voorbeelden van bepalingen die ten aanzien van een bepaalde overeenkomst of
voor een bepaald beding een vorm voorschrijven (ad b) zijn het
schriftelijkheidsvereiste bij de koop door een particulier van een onroerende zaak (art
7:2) en het aangaan door een particulier van een overeenkomst tot het bouwen van
een woning (art 7:766 lid 1). Bij een manco in de voorgeschreven vorm geeft artikel
3:39 de hoofdregel aan: tenzij anders uit de wet voortvloeit, zijn rechtshandelingen
die niet in de voorgeschreven vorm zijn verricht, nietig.
,Boek 7 tracht de zwakke partij bij een overeenkomst te beschermen. Bijvoorbeeld de
koper, huurder, patiënt, werknemer, reiziger. Consumentenbescherming is de rode
draad door het grootste deel van Boek 7.
Meer specifiek zijn Boek 3 titel 2 (rechtshandelingen) en titel 11 (rechtsvorderingen)
en ook Boek 6 titel 1 (verbintenissen in het algemeen) en titel 5 (overeenkomsten in
het algemeen) op ‘bijzondere’ overeenkomsten van toepassing.
Indien sprake is van een botsing tussen of van een overlapping van de regels van
Boek 3 en Boek 6 en die van Boek 7, dan geldt als algemeen uitgangspunt dat de
bijzondere regel, die in Boek 7 is opgenomen, de algemene regel uit Boek 3 of 6
verdringt.
Een overeenkomst kan beantwoorden aan de wettelijke omschrijvingen van
verscheidene bijzondere overeenkomsten. De overeenkomst wordt dan wel een
gemengde overeenkomst genoemd. Voorbeeld: de overeenkomst met een
conciërge/huismeester kan deels een arbeids- en deels een huurovereenkomst zijn.
Artikel 6:215 geeft voor een gemengde overeenkomst aan welk bijzonder wettelijk
regime van toepassing is: als een overeenkomst aan de omschrijving van twee of
meer door de wet geregelde bijzondere soorten voldoet, dan zijn de voor elk van die
soorten gegeven bepalingen naast elkaar op de overeenkomst van toepassing
(cumulatietheorie).
Een schakelbepaling verklaart een aantal wettelijke regels, bijvoorbeeld een titel of
een afdeling, van overeenkomstige toepassing op een gebied waarvoor zij naar de
letter van de wet niet geschreven is.
Aan Boek 7 worden steeds nieuwe titels toegevoegd en bestaande titels worden
uitgebreid. Een mogelijke nieuwe loot aan de stam van Boek 7 kan een regeling voor
de franchiseovereenkomst zijn, waar al enige tijd wetgevingsinitiatieven voor worden
ontplooid.
Hoofdstuk 2: Koopovereenkomst
In de eerste titel van Boek 7 (art 7:1 tot en met 7:50) zijn bijzondere bepalingen voor
de koopovereenkomst opgenomen. Omdat het Burgerlijk Wetboek een gelaagde
structuur heeft en van ‘algemeen’ naar ‘bijzonder’ is opgebouwd, zijn onder meer de
Boeken 3, 5 en 6 voor de koopovereenkomst eveneens van belang.
Voor internationale handelskoop is ook het Weens Koopverdrag, of vollediger de
United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods van
belang. Dit is een in 1980 gesloten verdrag, dat erop is gericht om het kooprecht
tussen een professionele koper en professionele verkoper (handelskoop) in
internationaal verband te uniformeren. Het verdrag regelt de totstandkoming van de
koopovereenkomst en de daaruit voortvloeiende rechten en plichten van koper en
verkoper. Eigendomskwesties worden overgelaten aan nationaal recht. Het Weens
Koopverdrag is van toepassing op een koopovereenkomst met betrekking tot
roerende zaken, gesloten door partijen die in verschillende verdragsluitende staten
zijn gevestigd.
,Als uitgangspunt geldt dat alle regels uit titel 7.1 van aanvullend recht zijn. Ze gelden
in beginsel dus alleen indien contractspartijen zelf niet iets anders overeenkwamen.
Een belangrijke uitzondering is artikel 7:6 omdat hierin een groot aantal artikelen van
dwingend recht wordt verklaard.
Het eerste artikel van Boek 7 legt de definitie van de koopovereenkomst vast: de
koopovereenkomst is een overeenkomst waarbij de één zich verbindt een zaak te
geven aan de ander om daarvoor een prijs in geld te betalen. Dat is het geval als aan
alle vereisten van artikel 3:84 BW is voldaan: levering, titel, beschikkingsbevoegde
verkoper. Artikel 7:1 bepaalt slechts de koop van een ‘zaak’, dat wil zeggen een voor
menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object.
Consumentenkoop is de koop van een roerende zaak door een particulier van een
verkoper die bedrijfs- of beroepsmatig handelt.
Evenals elke andere overeenkomst, komt het koopcontract door aanbod en
aanvaarding tot stand (art 6:217). Soms kan een geldige koopovereenkomst tot
stand komen zonder dat de prijs is bepaald, bijvoorbeeld bij bulkgoederen zoals
groente en fruit, waar een marktprijs voor geldt. De koper is dan krachtens artikel 7:4
BW een redelijke prijs verschuldigd.
Het aanbod moet worden onderscheiden van de enkele uitnodiging tot het doen van
een aanbod, of van een uitnodiging om in onderhandeling te treden. Slechts wanneer
duidelijk is dat de aanbieder door de aanvaarding zonder enig voorbehoud definitief
gebonden wenst te raken, kan van een aanbod tot koop worden gesproken.
Aanvaarding van een aanbod sorteert in principe pas effect op het moment dat zij de
geadresseerde heeft bereikt (ontvangsttheorie, artikel 3:37 lid 3). Artikel 7:7 bepaalt
dat degene aan wie een zaak is toegezonden en die redelijkerwijs mocht aannemen
dat deze toezending is geschied om hem tegen betaling tot een koop te bewegen
(aanbod tot koop), bevoegd is de zaak zonder betaling te behouden. Dat is anders,
wanneer het de ontvanger is toe te rekenen dat de zaak aan hem is opgestuurd,
bijvoorbeeld omdat hij een bon voor een proefzending heeft ingevuld en opgestuurd.
De ontvanger mag de zaak dan niet kosteloos behouden, maar mag de zaak wel
alsnog terugzenden. In de tweede plaats doorbreekt de regeling van de koop op
proef (art 7:45) in zekere zin de normale regels over aanbod en aanvaarding. Onder
de koop op proef wordt normaliter de koop verstaan, die is gesloten onder de
opschortende voorwaarde dat de zaak voldoet.
Een koper komt een bedenktijd toe indien de wet dit expliciet bepaalt, zoals bij de
koop van woningen (art 7:2), bij colportage (art 6:230t) en bij op afstand gesloten
overeenkomsten tot het leveren van zaken en diensten (art 6:230o). In deze gevallen
kan de consument tijdens de bedenktijd de overeenkomst om welke reden dan ook
beëindigen.
Een koopovereenkomst kan nietig (van rechtswege ongeldig) of vernietigbaar (als
uitgangspunt geldig, maar door partijen te vernietigen) zijn. In beide gevallen wordt
de geldigheid van het koopcontract met terugwerkende kracht aangetast (art 3:53).
, Indien de wil van een contractspartij op een gebrekkige wijze is gevormd,
bijvoorbeeld omdat de informatie waarop de aanvaarding van de koop was
gebaseerd onjuist was, wordt gesproken van een wilsgebrek. Een
koopovereenkomst die onder invloed van één van de wilsgebreken (dwaling,
bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden) tot stand is gekomen, is
vernietigbaar. Een overeenkomst die onder invloed van dwaling tot stand is gekomen
en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is vernietigbaar indien
ofwel de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij (art 6:228 lid 1
onder a), ofwel de wederpartij de dwalende had behoren in te lichten, ofwel sprake
was van wederzijdse dwaling.
Uit artikel 7:9 volgt een tweetal hoofdverplichtingen van de verkoper: hij moet de
verkochte zaak met toebehoren in eigendom overdragen, en hij moet deze zaak aan
de koper afleveren. Een derde belangrijk vereiste ligt besloten in artikel 7:17: de
verkochte zaak moet aan de overeenkomst beantwoorden.
Uit artikel 7:15 volgt dat de verkochte zaak moet worden overgedragen zonder
bijzondere lasten en beperkingen met uitzondering van die welke de koper
uitdrukkelijk heeft aanvaard. Tenzij partijen anders afspreken, is het uitgangspunt dat
de volledige eigendom wordt overgedragen en dat derden geen rechten van welke
aard ook op de zaak gelden kunnen maken.
Omdat de koper die zich niet aan artikel 7:15 houdt in de nakoming van zijn
verplichting tekortschiet, kan de koper op grond van artikel 6:74 BW jo 6:95 BW wel
nog schadevergoeding vorderen of de overeenkomst krachtens art 6:265 ontbinden.
De tweede hoofdverplichting van de verkoper is het afleveren van de gekochte zaak
en haar toebehoren. Artikel 7:9 lid 2 bepaalt dat onder ‘afleveren’ het ‘stellen van de
zaak in het bezit van de koper’ wordt verstaan.
Wanneer een zaak wordt verkocht onder eigendomsvoorbehoud (eigendom gaat pas
over op de koper zodra is betaald), dan blijft de verkoper (voorwaardelijk) bezitter en
eigenaar.
De kosten ten behoeve van of gepaard gaand met de aflevering zelf, zoals de kosten
van weging, meting en telling van het product en die van de gebruikelijke verpakking,
komen voor rekening van de verkoper (art 7:12 lid 1). Maar de kosten van het
opstellen van de koopakte, de inschrijving in de openbare registers en de
verschuldigde overdrachtsbelasting in het geval van koop van onroerend goed zal de
koper moeten betalen (lid 2).
Als de zaak is afgeleverd, dan heeft dat twee juridische consequenties. In de eerste
plaats heeft de koper vanaf het moment van aflevering recht op de natuurlijke
vruchten (appels van de boom, eieren van de kip, veulen van het paard) en de
burgerlijke vruchten (rente, huurpenningen): zie artikel 7:14 BW. In de tweede plaats
heeft de aflevering tot gevolg dat het risico van de zaak op grond van artikel 7:10
overgaat op de koper, ook al is de eigendom bijvoorbeeld door een in de
koopovereenkomst gemaakt eigendomsvoorbehoud nog niet overgedragen. Het feit
dat het risico op de koper overgaat, betekent dus dat gebreken na de aflevering voor
risico van de koper komen.