Kinderen en jongeren actief in wetenschappelijk onderzoek.
Hoofdstuk 1 Kinderen en onderzoeken: gaat dat samen?
Paragraaf 1.3 Participatie, wat is dat eigenlijk?
Participatie kunnen twee betekenissen hebben:
1. Deelnemen of aanwezig zijn
2. betekenis krijgen van een veranderende machtsrelatie, waarbij de gezichtspunten van alle
deelnemers daadwerkelijk invloed hebben op besluitvorming.
Beide zijn valide (geldig), maar wanneer je ze verward, ontstaat er een probleem. Zo'n probleem
noem je ook wel tokenisme, tokenisme ontstaat wanneer onderzoekers deelnemers graag een stem
geven, maar de implicaties (inhoud) daarvan niet goed doordacht hebben.
Arnstein haar participatieproces: de herverdeling van macht waardoor burgers die thans
buitengesloten worden van politieke en economische processen, in de toekomst bewust worden
betrokken.
Hart zijn participatie: Het proces van het delen van beslissingen die van invloed zijn op iemands
leven en op de gemeenschap waarin iemand leeft.
De mate van machtsverschuiving die gezocht wordt door het doen van participatief onderzoek is
niet alleen afhankelijk van de gezichtspunten van de onderzoekers.
De relaties en dialoog worden beïnvloed door de mate waarin mensen willen participeren in
onderzoek, maar ook door de omgeving en instituties waarin het onderzoeksproces zich afspeelt.
Het is altijd zo dat je nooit hetzelfde kunt participeren bij alle kinderen. Het ligt aan het kind op
welk niveau je gaat participeren.
Participatie is een waarde een manier van kijken naar hoe mensen in relatie staan tot elkaar en wie
daarin een stem mag hebben. Het dient keer op keer opnieuw gedefineerd te worden.
Paragraaf 1.4 participatieladders.
Om een participatieproces uit te werken en te evalueren heb je verschillende modellen. Een daarvan
is van Arnstein.
Zij zegt dat het geen eenduidig concept is, maar een hiërarchisch geordende van sociale relaties
gevarieerd van manipulatie via consultatie (raadplegen) en betrokkenheid naar empowerment
(zelfredzaamheid).
Hiermee heeft ze een zogenaamde participatieladder ontwikkeld, hierin worden 8 niveaus van
burgerparticipatie in lokale beleidsvorming genoemd.
Hart heeft zijn participatieladder geillustreert. De verschillende niveaus van initiatief en van
samenwerking die kinderen en jongeren kunnen hebben in projecten met volwassenen. Hij
onderscheid ook 8 niveaus, waarvan de onderste 3 non-participatie illustreren.
Veel onderzoekers laten die laatste 3 niveaus achterwegen, terwijl ze best belangrijk zijn. Als je
non-participatie herkent, kun je opzoek gaan naar de onderliggende mechanismen van die non-
participatie. → of te wel; je kunt zoeken naar de vraag waarom het ondanks goede bedoelingen, niet
altijd lukt om participatie in en door onderzoek te realiseren. (blz 16, figuur 1.1 zie ladder)
Hart wilt dat ieder kind kan participeren, op welk niveau dan ook. Het hangt per fase van het
onderzoek af op welk niveau een kind kan participeren. (blz 17, tabel 1.1 niveaus hart)
Er zijn ook mensen die het niet eens zijn met de ladder van Hart. Een belangrijk kritiek is
bijvoorbeeld dat de participatieladder van Hart vaak gebruikt wordt om niveaus van participatie te
representeren. Wat de ladder weergeeft, zijn echter niet niveaus van participatie van kinderen
, jongeren, maar de verschillende rollen die volwassenen spelen in relatie tot participatie van
kinderen en jongeren.
(blz 19 figuur 1.2 staat de horizontale participatieladder van Smit)
paragraaf 1.6 participatief onderzoek met kinderen en jongeren
Er zijn drie situaties waarin je onderzoek kunt doen; consultatieve, samenwerkende- en
kindgestuurde participatie.
1. consultatieve participatie
Dit gebeurt wanneer onderzoekers op zoek gaan naar ontwikkelingen en ervaringen van kinderen en
jongeren met als doel kennis en begrip op te doen van hun leven.
2. Samenwerkende participatie
Hierbij wordt partnerschap gezocht met kinderen en jongeren, variërend van enige invloed tot heel
weinig invloed in de besluitvorming.
Deze situatie doet zich voor wanneer de onderzoeker een onderzoeksvraag heeft die het best in
samenwerking met kinderen en jongeren beantwoord kan worden.
3. Kindgestuurde participatie
dit vindt plaatst wanneer kinderen en jongeren de ruimte en mogelijkheid wordt geboden om zelf
thema's te formuleren die zij belangrijk vinden en activiteiten te ontplooien om de zelf
geformuleerde vraagstelling te beantwoorden. Het doet zich voor wanneer de onderzoeker vooral de
opdracht heeft om te werken aan empowerment van kinderen en jongeren en daarbij het doen van
onderzoek als methode gekozen wordt om dit te realiseren.
Dit boek legt vooral de nadruk op samenwerkende participatie in al zijn variaties.
Paragraaf 1.7 argumenten voor participatie van kinderen en jongeren in onderzoek.
De belangrijkste argumenten voor participatie van kinderen en jongeren in onderzoek zijn, in
willekeurige volgorde:
1. kinderen en jongeren beschikken over de benodigde onderzoekscapaciteiten (inhoudelijk
argument)
Kinderen en jongeren geven betekenis aan de wereld om hen heen en hun plaats daarin. Kinderen
beschikken over verschillende niveaus en competenties in verschillende fasen van hun leven. Dit
kunnen ze alleen als ze ondersteuning en adequate informatie krijgen en zich mogen uiten op een
betekenisvolle wijze dat bij hen past.
1. experimenten met participatie van kinderen in stedelijke planning in Finland, Italië enz. hebben
aangetoond dat kinderen en jongeren over scherpe analytische (analyse) vermogens en aanzien van
hun omgeving verschikken en creatieve producten zijn van ideeën voor stedelijke planning.
2. kinderen in de leeftijd van vier a vijf jaar, in een arme wijk van Londen wilde in tegenstelling tot
wat de lokale overheid gepland had, geen gras op hun speelveldje. Ze wilde liever een harde
ondergrond. Zo konden ze de glasscherven, hondenpoep etc. zien en op gras niet.
2. Participatie leidt tot betere beslissingen (inhoudelijk argument)
kinderen en jongeren die gestimuleerd worden om over problemen te praten, erkennen andere
problemen zoals misbruik eerder. Alleen jongeren en kinderen kunnen deze informatie verschaffen.
Als je te veel bescherming op ze legt, wordt kinderen en jongeren het recht ontzegd om gehoord te
worden, en worden kinderen en jongeren beperkt in het ontwikkelen van hun capaciteiten, wat
paradoxaal (tegenstrijdig) kan leiden tot een verhoogd risico. → misbruik, oorlog, armoede,
discriminatie etc.
De gedachte hierachter is dat kinderen en jongeren, vanuit hun eigen perspectief, dat gegrond is in
hun eigen unieke ervaringen, tot andere vragen en thema's komen, maar ook tot andere analyses van
onderzoeksresultaten en daardoor tot andere onderzoeksuitkomsten.
3. Participatie is een recht (juridisch argument)
in artikel 12 staat dat alle kinderen en jongeren hun eigen mening moeten vormen en dat zij het
recht hebben om dit vrijuit te doen met betrekking tot alle zaken die voor hen van belang zijn,