Voor meerdere samenvattingen van Lheijste zie
Stuvia.nl
Samenvatting Recht.
Hoofdstuk 1, behalve §1.2.
§9.1 t/m 9.3, §9.5, §9.10, §9.14 t/m 9.20.
§12.1 t/m 12.3.
§2.1, 2.3.4 t/m figuur 2.3.
§3.1.
§4.1 t/m 4.2.1, §4.2.2 t/m 4.2.4, §4.4, §4.5, §4.6.2, §4.3, §4.7.
Hoofdstuk 1.
Recht kent 4 rechtsbronnen:
- De wet.
- Het verdrag.
- De jurisprudentie Rechtspraak.
- De gewoonte.
Privaat recht: recht dat geld tussen burgers onderling. Ook wel civiele recht of
burgerlijk recht.
Privaat recht in vier deelgebieden:
- Personen- en familierecht. (Geboorte, huwelijk, adoptie).
- Vermogensrecht. (Alle op geld waardeerbare handelingen tussen burgers
onderling met juridische gevolgen).
- Ondernemingsrecht. (Rechtsgebied dat alles regelt wat ondernemingen en
bedrijven betreft).
- Burgerlijk procesrecht. (De regels die gelden op het voeren van procedures
op terrein van het privaatrecht). Te vinden in Wetboek voor burgerlijke
rechtsvordering.
Burgerlijk wetboek (BW): veel van het privaat recht treffen we hierin aan. (9
boeken).
Procederen: naar de rechter gaan om een geschil te laten beslechten.
Publiekrecht: recht dat betrekking heeft tussen de overheid en de burger.
Publiekrecht in 3 deelgebieden:
- Strafrecht: de staat is door middel van het Openbaar Ministerie bevoegd om
sancties te eisen bij overtreding van de noren. Dit is niet bij privaat recht zo,
als de burger geen actie onderneemt komt er ook geen proces. Bij Strafrecht
altijd.
- Staatsrecht: De wijze waarop het Nederlandse staatsbestel wordt
vormgegeven en de invloed die de burgers daarop kunnen uitoefenen.
- Bestuursrecht: de mogelijkheden die de overheid heeft om regulerend op te
treden ten aanzien van de maatschappij.
Monopoliepositie: alleen het OM kan tot vervolging van strafbare feiten overgaan.
Grondwet: zeer belangrijke wet op grond van het staatsrecht, hierin staan de
basisregels voor ons staatsbestel.
Betrekking op staatsrecht: De Eerste Kamer, Tweede Kamer, de regering,
verkiezingen en de totstandkoming van de wetten.
, Voor meerdere samenvattingen van Lheijste zie
Stuvia.nl
Algemene wet bestuursrecht: kernwet voor het bestuursrecht
(Zie figuur 1.6 blz 24).
Nationale/Centrale wetgever: de wetgever op centraal niveau, samengesteld uit de
regering en de Staten-Generaal, zij vaardigen wetten uit die betrekking hebben op
heel Nederland.
Decentrale wetgevers: provinciaal en gemeentelijk niveau. Zij vaardigen ook wetten
uit, deze worden verordeningen genoemd.
Buiten centrale en decentrale wetgevers kunnen ook instellingen wetten
uitvaardigen, zoals de Sociaal-Economische Raad.
(Zie figuur 1.7 blz 25).
Rangorde tussen wetgevende organen:
- Hogere regels gaan boven lagere regels: Provinciale verordening gaat boven
de gemeentelijke als deze in strijd zijn.
- Bijzondere regels gaan boven algemene: De bijzondere overeenkomsten
komen boven de normale.
- Jongere regels gaan boven oudere regels: De rechter past de meest recente
wet toe.
Wet in formele zin: een wet die tot stand is gekomen door regering en Staten-
Generaal gezamenlijk. (Nationale wetgever).
Wet in materiële zin: een wet die geldt voor een niet bij name genoemde aantal
personen.
- Op provinciaal en gemeentelijk niveau worden geen wetten uitgegeven in
formele zin.
- Vergunningen zijn en geen wet in formele maar ook niet in materiële zin.
Verdrag.
Verdrag: afspraak, overeenkomst tussen twee of meerdere staten.
Bilateraal verdrag: overeenkomst tussen twee staten.
Multilateraal verdrag: overeenkomst tussen meerdere staten.
Verdragsbepalingen bijv van de EU, kunnen soms wetten van nationale
wetgevers aan de kant schuiven.
Jurisprudentie.
Jurisprudentie: rechtspraak.
Unus: enkele rechter.
Beslissingen van een Unus of rechterlijk college:
- Vonnis: gegeven door de rechtbank.
- Arresten: gegeven door een gerechtshof en de Hoge Raad.
Dit moet via een procedure.
- Uitspraken: beslissingen van rechters.
-
De uitleg van een wet, of de wijze waarop een rechter beslist dat het in het
voordeel is van de een, is een vorm van recht en behoort tot rechtspraak en dus
tot jurisprudentie.