4.2C Behandeling
Master Orthopedagogiek – EUR
30 oktober 2022
Literatuur week 1: Effectiviteit
Yperen: handboek ontwikkeling van interventies, pag. 17-52
NJI Soorten effectonderzoek
NVO Beroepscode > ter raadpleging in geval van vermoeden niet-ethisch handelen van
professionals. Niet in samenvatting.
Yperen: kracht van N=1 onderzoek, pag. 331-356
Literatuur week 2: Verstandelijke beperking
Wieland, laag IQ in de GGZ, pag. 65-96
Helm, residentiële behandeling en leefklimaat, pag. 437-445
Embregts, begeleiders trainen, pag. 471-479
Heineman, cognitieve gedragstherapie, pag. 397-405
Bruijn & Schuiringa, gezinsbehandelingen, pag. 449-457
Schuurman, toepassing LACS, pag. 1-29
Van Wouwe, Triple-C implementatie, pag. 31-42
Literatuur week 3: Internaliserende problematiek
Bosmans, ontwikkeling cognitieve gedragstherapie, pag. 269-275
Prins, methoden en technieken gedragstherapie, pag. 5-24
De Haan, methoden en technieken gedragstherapie, pag. 233-245
NIP, richtlijn stemmingsproblemen, pag. 39-42
Rasing, depressieve adolescenten, pag. 16-21
Nauta, methoden en technieken, pag. 95-117
NL centrum jeugdgezondheid, richtlijn angst
NJI, je bibbers de baas
NVO, denken + doen = durven
Literatuur week 4: Externaliserende problematiek
McCart, evidence-based psychosocial treatments with disruptive behavior, pag. 529-563.
NIP, richtlijn gedragssproblemen, hoofdstuk 2 interventies
Pepler, bridging gender gap: interventions with aggressive girls and their parents, pag. 229-
238.
Foolen, wat werkt bij gedragsproblemen en stoornissen?
Ploeg, agressie bij kinderen.
NVO, Triple P
NVO, Incredible Years
Literatuur week 5: Preventie
Kösters, preventie jeugdzorg, pag. 26-32
Huber, efficacy 20 week circle of security, pag. 556-574
Van Doesem, home-visiting intervention, pag. 547-561
Juffer, video-feedback interventie, pag. 1346-1357
NVO, Vrienden
, Week 1: Effectiviteit
Literatuur:
Yperen: handboek ontwikkeling van interventies, pag. 17-52
NJI Soorten effectonderzoek
NVO Beroepscode > ter raadpleging in geval van vermoeden niet-ethisch handelen van
professionals. Niet in samenvatting.
Yperen: kracht van N=1 onderzoek, pag. 331-356
Yperen H1: handboek ontwikkeling van interventies, pag. 17-52
Een interventie is een aanpak:
Voor de bevordering van de ontwikkeling of opvoeding, of voor de vermindering, de
compensatie of het draaglijk maken van een risico of probleem in de ontwikkeling of
opvoeding van een jeugdige tot 23 jaar.
Bestemd voor een doelgroep waarvan de ontwikkeling of opvoeding te bevorderen is of die
met 1 of meer van deze risico’s of problemen hebben te maken.
Gericht op de jeugdige zelf, zijn opvoeders en/of zijn opvoedomgeving; die geleid wordt door
een theoretisch en praktisch weldoordacht en doelgericht geheel van veronderstellingen en
overtuigingen.
Die gespecificeerd is in termen van een doelgerichte en systematische handelwijze
(methodiek) met een voorgeschreven fasering, toe te passen technieken, te gebruiken
materialen, met een nader omschreven tijdsduur en frequentie.
Experimenteel onderzoek is het vergelijken van een experimentele groep en een controlegroep. De
experimentele groep krijgt een interventie, de controlegroep krijgt geen interventie maar een placebo
of alternatieve interventie. Participanten worden idealiter willekeurig verdeeld over de groepen. Als dit
niet het geval is wordt er gesproken van een quasi-experimenteel onderzoek.
Een interventie is effectief als deze aan het doel van de inzet beantwoordt. Om de effectiviteit vast te
stellen, schetsen we een ontwikkelingspad dat elke interventie in wezen doorloopt, dat leidt van een
impliciet geloof in de effectiviteit naar empirisch bewijs dat de interventie het effect heeft veroorzaakt.
Een interventie is evidence-based als de werkzaamheid gebaseerd is op kennis wat werkt. Die kennis
bestaat uit onderstaande bronnen:
Research-based kennis: bewijs uit wetenschappelijk onderzoek.
Expert-based/practice-based kennis: ervaringskennis van praktijkwerkers.
Client-based kennis; inzichten over wat ‘werkt’ wordt mede bepaald door kennis over
opvattingen, voorkeuren en ervaringen van cliënten.
Value-based kennis: kennis ethische overwegingen en waarden in het opgroeien en opvoeden
van jeugdigen die gelden in de samenleving.
Praktijkperspectief: bewezen effectief als de gestelde doelen worden gerealiseerd en cliënten tevreden
zijn.
Wetenschappelijk perspectief: bewezen effectief als het effect door onderzoek is aangetoond,
aannemelijk dat er geen andere factoren in het spel zijn die het effect ook hadden kunnen veroorzaken.
Kosteneffectiviteit is de mate waarin de interventie en de kosten in een acceptabele verhouding staan
tot de mate van doelbereik.
Resultaatgerichte ontwikkeling van interventies (RGOi): het ontwikkelen van interventies gaat om
het bijdragen aan een gezond, veilig en kansrijk opgroeien van jeugdigen. Hiervoor wordt een
kwaliteitsmodel beschreven waarin effectieve interventies en de ontwikkeling zijn gepositioneerd. Het
model heeft 6 elementen:
, 1. Beeld van staat van de jeugd en missie/ambities jeugdbeleid gemeente: het jeugdbeleid is
gebaseerd op een beeld over hoe het met de jeugd gaat, op basis hiervan formuleren
gemeenten ambities.
2. Maatschappelijke outcome/impact: ambities worden vertaald in concrete doelen die
betrekking hebben op het nastreven van maatschappelijke resultaten. Voorbeeld: aantal
jeugdigen met problemen is 5% gedaald.
3. Realisatie via activiteiten van burgers en voorzieningen: zijn activiteiten van algemene
jeugdvoorzieningen, preventie, eerstelijnszorg en intensieve jeugdhulp.
4. Kwaliteit input: eisen aan de input om de kans te vergroten dat de voorzieningen bijdragen
aan de realisatie van doelen. Voorbeeld: beschikbaarheid van effectieve, evidence-based
interventies en kwaliteitseisen van professionals.
5. Outcome van voorzieningen: bekijken van maatschappelijke resultaten van de
voorzieningen. De uitkomst wordt beïnvloed door factoren, daarom wordt er gemonitord en
onderzoekt men in de jeugdsector de directe uitkomsten van diensten.
6. Acties verbonden aan de meet-, spreek- en verbeterbeweging: ontwikkelen en
onderhouden van een effectief aanbod, is een proces van meten, bespreken en verbeteren van
werkwijzen.
Er zijn twee wegen om een kennislacune op te vullen:
Top-down: in de praktijk implementeren van evidence-based interventies om de
werkzaamheid van de brede toepassing te toetsen > leidt tot meer evidence-based practice.
Kritiek: leidt tot een disbalans waarin de werkelijkheid wordt gereduceerd tot de toepassing
van research-based kennis, terwijl de practice-based en cliënt-based en de waarden uit beeld
raken. Ook zijn de interventies vaak nog niet zover uitgekristalliseerd dat ze goed
onderzoekbaar zijn.
Bottom-up: van interventies die de praktijk gebruikt, er wordt gekeken naar wat er al is voor
interventies. Deze worden onderbouwd en uitgebouwd > leidt tot meer practice-based
evidence. Kritiek: definitie van het effect is minder eenduidig en de bewijsvoering is minder
hard.
> een combinatie van top-down en bottum-up: leidt tot resultaatgerichte beweging van
meten, spreken en verbeteren waardoor de effectiviteit in de praktijk versterkt kan worden. De
combinatie bestaat uit: verhelderen, ontwerpen en theoretisch onderbouwen van werkwijzen in
de praktijk en het monitoren van uitkomsten. Daarnaast bestaat het ook uit het gebruiken van
bestaande wetenschappelijke kennis over evidence-based interventies en methoden van
onderzoek.
Principes van resultaatgerichte ontwikkeling van interventies: is een gezamenlijk zoekproces van
praktijkwerkers, instellingsfunctionarissen en beleidsfunctionarissen, ondersteund door onderzoekers
en met actieve betrokkenheid van cliënten. De werkwijzen worden geëxpliciteerd en theoretisch
, onderbouwd. Via uitkomstenmonitoring en gericht effectonderzoek wordt het empirisch ondersteund
met als doel het verbeteren van preventie en jeugdhulp. RGOi heeft 4 leidende principes, deze helpen
bij het op gang brengen van een meet-, spreek- en verbeterbeweging. Explicitering van werkwijzen,
theoretische onderbouwing van werkwijzen, uitkomstmonitoring en effectonderzoek vormen een
belangrijke basis.
1. Aansluiting: het ontwikkelingsniveau van de interventie bepaalt de te ondernemen activiteiten
in het zoekproces en wordt gegeven door de mate in hoeverre zij te omschrijven,
onderbouwen en op resultaat te onderzoeken is. RGOi moet aansluiten bij de context waaruit
de interventie wordt aangeboden. RGOi heeft een goede voedingsbodem als er een cultuur is
van ‘meten en weten’ en hier ervaring mee is.
2. Inbedding: het bepalen van het resultaat is een onderdeel ingebed in de professionele
uitvoeringspraktijk, de kwaliteitscyclus van de instelling en het jeugdbeleid. Het expliceteren
van het handelen, gebruik van meetinstrumenten en reflectie op resultaten maakt deel uit van
methodisch werken in de praktijk. De effectvraag is ook ingebed in het kwaliteitsbeleid van de
aanbieder, de instelling, die de interventie aanbiedt.
3. Benutting: de resultaten worden benut op uitvoeringsniveau (primair proces), in de
organisatie en het beleid. Vier vragen staan daarbij centraal:
a. Zijn de resultaten te plaatsen (herkennen)?
b. Kunnen we ze verklaren (begrijpen)?
c. Zijn de resultaten goed genoeg (waarderen)?
d. Welke verbeteracties zijn nodig (verbetering)?
4. Samenwerking: een gezamenlijk groepsproces waarbij niveaus (cliënten, praktijkwerkers,
instellingen, beleidsmakers en onderzoekers) elkaar versterken. Het samenspel hiertussen is
nodig om de effectiviteit van de sector beter te maken.
Effectladder: is een methodisch kader voor praktijkgestuurd onderzoek en vraagt zich het volgende
af: welke aanpak past bij welke ontwikkelingsfase van de interventie en de daarbij behorende
onderzoeksvraag? De effectladder bieft een overzicht en ontwikkelingsniveaus waarop interventies
kunnen staan en waar passende onderzoeksmethoden kunnen bijdragen om daar te komen.
Het ontwikkelingsniveau kan variëren van ‘voorwaardelijk’ tot ‘werkzaam’. De bewijskracht kan
variëren van ‘geen’ tot ‘zeer sterk’. Op alle niveaus gaat het om het verzamelen van gegevens om de
effectiviteit van interventies, zoals ze in de praktijk worden uitgevoerd, in beeld te brengen > practice-
based evidence. De niveaus van de effectladder:
Niveau 0, intuiton-based: praktijkwerkers hebben de overtuiging dat deze interventie kan
werken, maar de aard van de interventie en de argumentatie voor de werkzaamheid zijn niet
expliciet.
Niveau 1, descriptieve aanwijzigingen (voorwaardelijk niveau): aandacht naar de inhoud
van de interventie. De kernelementen worden duidelijk en begrijpelijk beschreven.
o Doel: uitkomsten die worden nagestreven.
o Doelgroep: groep waar de interventie voor bedoeld is.
o Aanpak: inhoudelijke elementen (techniek, strategie) en structuur (frequentie,
intensiteit, duur en fasering).
o Context: nodige materiële, financiële en organisatorische ondersteuning en
uitvoeringseisen van opleiding en supervisie.
Niveau 2, theoretisch goed onderbouwd (veelbelovend niveau): met behulp van
wetenschappelijke en/of klinische inzichten wordt de interventie theoretisch onderbouwd. Een
geloofwaardige interventie beschrijft hoe en waarom de interventie de doelen bereikt en moet
zoveel mogelijk gebruik maken van kennis over wat wel en niet werkt.
Niveau 3, eerste empirische aanwijzingen (doeltreffende interventie): dit zijn empirische
gegevens over de effectiviteit van de interventie. Gegevens kunnen verzameld worden over de
mate van uitval, cliënttevredenheid, doelrealisatie en probleemafname. Het levert empirische
practice-based evidence op dat aangeeft of een interventie doeltreffend is. Er is geen bewijs
voor causaliteit.
Niveau 4, goede empirische aanwijzingen (plausibele interventie): de interventie wordt in
de onderzoeksopzet vergeleken met een norm- of vergelijkingsgroep of er is sprake van een