Volledige samenvatting – Internalising Disorders 2022-2033 (PSY4751)
Alle taken, colleges, literatuur en aanvullingen uit de tutorial, inclusief wat je moet weten voor
het tentamen.
Inhoud
Volledige samenvatting – Internalising Disorders 2022-2033 (PSY4751) ................................... 1
Taak 1: normale en abnormale ontwikkeling van kinderen..................................................... 3
Welke verschillende visies zijn er op de ontwikkeling (van kinderen)? ........................................... 3
In hoeverre speelt nature-nurture een rol in de ontwikkeling van kinderen Ook volgens
verschillende stromingen? ................................................................................................................. 8
Wat zijn de ontwikkeltaken van het kind? ...................................................................................... 11
Wat zijn aanwijzingen voor een abnormale ontwikkeling en hoe definieer je een abnormale
ontwikkeling?.................................................................................................................................... 17
Taak 2: Ik durf niet meer naar school.......................................................................................... 18
Wat is angst? – Het verschil tussen normale en abnormale angst - diagnostiek. .......................... 18
Welke soorten angststoornissen zijn er? - Etiologie (nature of nurture) ....................................... 19
Wat zijn de pathways to fear? en welke rol speelt conditionering, informatieoverdracht en leren
door observatie? Hoe kun je aan de hand hiervan het aanleren, in stand houden en afleren van
angst, verklaren? .............................................................................................................................. 22
Wat is schoolweigering? hoe ga je hiermee om? ............................................................................ 24
Welke therapieën voor angst zijn er? Hoe zet je CGT in bij angst? Wat is exposuretherapie? ..... 25
Taak 3: Ik zie het niet meer zitten… ............................................................................................. 29
Wat is een depressie? Welke vormen van unipolair depressie? (plaatje college) ......................... 30
Hoe vaak komt het voor? Wat zijn de oorzaken? Nature/ Nurture? Modellen van cognitieve
kwetsbaarheid voor depressie? ....................................................................................................... 30
Wat is het diathese stress model? (Beck) ........................................................................................ 33
Wat is model voor het neurobiologische correlatie? ...................................................................... 35
Behandeling van depressie? CGT - IPT ............................................................................................. 35
Medicatie: wat is de werking van SSRI’s? (uitleg uit college is voldoende) ................................... 37
Preventie van depressie onder kinderen en adolescenten. ............................................................ 38
Taak 4: Waarom gaat de pijn niet weg?...................................................................................... 39
Wat is chronische pijn? Wanneer noemen we het chronische pijn? Epidemiologie ..................... 40
Hoe kan chronische pijn verklaard worden vanuit een psychiatrisch beeld volgens de DSM? /
criteria ............................................................................................................................................... 41
Wat zijn de psychische oorzaken van chronische pijn? ................................................................... 42
Wat is het vrees-vermijdingsmodel en hoe biedt het een verklaring voor chronische pijn? ........ 43
Welke factoren hebben invloed op (het beloop van) chronische pijn? Modellen van Chronische
pijn? Verklaringsmodellen, Genetisch & Omgeving ........................................................................ 44
Behandelvormen chronische pijn. CGT - ACT .................................................................................. 47
Taak 5: het moet eruit… .................................................................................................................. 51
1
, Wat is een eetstoornis en welke soorten zijn er? (DSM-criteria) ................................................... 52
Wat zijn de verschillen tussen de DSM-4 en -5? .............................................................................. 53
Wat zijn de theorieën, risicofactoren en verklarende modellen? .................................................. 54
Leg het transdiagnostische model van Fairburn uit! (rol van perfectionisme) .............................. 58
Wat zijn mogelijke behandelingen? (IPT, CBT-E) ............................................................................. 59
In hoeverre kan een experimenteel onderzoek helpen bij het begrijpen van het ontstaan en in
stand houden van eetstoornissen? (Smeets) .................................................................................. 60
Taak 6: Als je als kind niet op grote mensen kunt vertrouwen. ........................................... 61
Wat is hechting? Welke soorten zijn er en wanneer is de hechting verstoord? ............................ 61
Welke factoren spelen een rol in hechting? .................................................................................... 62
Hoe maak je onderscheid tussen autisme en hechting? ................................................................. 63
Wat zijn schema’s en wat is schematherapie? ................................................................................ 63
Welke rol speelt hechting in de ontwikkeling van persoonlijkheidsstoornissen? ......................... 71
Wat is dialectische gedragstherapie? .............................................................................................. 72
Vorm je eigen mening: mag je bij kinderen/jongeren (onder 18 jaar) een
persoonlijkheidsstoornis vaststellen?.............................................................................................. 73
Toevoegingen uit colleges ............................................................................................................. 74
TIP: wat moet je per taak weten/kunnen voor het tentamen? .............................................. 76
2
, Taak 1: normale en abnormale ontwikkeling van kinderen
Bronnen:
✓ Delfos, M. F. (2005). Ontwikkeling in vogelvlucht. Amsterdam: Harcourt. Hoofdstuk vier.
✓ Feldman, R. S. (2009). Ontwikkelingspsychologie. Amsterdam: Pearson. Hoofdstuk twee.
✓ Prins, P. & Braet, C. (2008). Handboek klinische ontwikkelingspsychologie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Het
eerste hoofdstuk.
✓ Lecture 1: Internalising disorders. – N. Sarneel.
Leerdoelen
1. Welke verschillende visies zijn er op de ontwikkeling (van kinderen)?
2. In hoeverre speelt nature-nurture een rol in de ontwikkeling van kinderen? Ook
volgens verschillende stromingen?
3. Wat zijn de ontwikkeltaken van het kind?
4. Wat is de visie van belangrijke stromingen op deze specifieke ontwikkelingstaken?
5. Wat zijn aanwijzingen voor een abnormale ontwikkeling en hoe definieer je een
abnormale ontwikkeling?
Welke verschillende visies zijn er op de ontwikkeling (van kinderen)?
Kwantitatieve ontwikkeling: uitbreiden van al bestaande vaardigheden
Kwalitatieve ontwikkeling: nieuwe manier van reageren in specifieke periodes
Gedragsverandering:
Nieuw gedrag leer je door te bekrachtigen (belonen, versterken van zelfbeeld) en gedrag
wordt afgeleerd door extinctie (uitdoving van gedrag door het te negeren). Straf leidt niet tot
aanleren nieuw gewenst gedrag.
Psychodynamisch perspectief Freud, Erikson
Het psychodynamische perspectief gelooft dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke
krachten uit de kindertijd, waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij
weinig controle over heeft. Deze innerlijke krachten blijven gedrag gedurende het gehele
leven beïnvloeden.
De psycho-analytische theorie van Freud stelt dat persoonlijkheid en gedrag worden
bepaald door onbewuste krachten.
Volgens Freud heeft elke persoonlijkheid drie aspecten:
- ID: ongeorganiseerde en aangeboren deel van de persoonlijkheid: driften, vanuit
honger, seks, agressie en irrationele impulsen.
o Genotsprincipe: doel om zoveel mogelijk bevrediging (en zo min mogelijk
spanning) te creëren. → overgave aan driften zorgt voor moeilijkheden in het
maatschappelijk functioneren.
- Ego: rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid. De buffer tussen de echte
wereld en het ID.
o Realiteitsprincipe: doel om de veiligheid van het individu te bewaren en te
laten integreren in de samenleving.
- Superego: moraliteit; maakt onderscheid tussen goed en kwaad. Ontwikkelt vanaf
het 5e levensjaar en wordt overgenomen van de omgeving/ belangrijke volwassenen.
De psychoseksuele ontwikkeling: een aantal fasen van ontwikkeling, die telkens gericht is
op een andere biologische functie. Te veel of onvoldoende bevrediging kan leiden tot fixatie.
➔ Fixatie: gedrag dat in eerdere fase is blijven steken als gevolg van een onopgelost
conflict.
De psychosociale theorie van Erikson stelt dat mensen zich ontwikkelen volgens een vast
patroon van 8 stadia. In elk stadium is er sprake van een crisis/ conflict, waarmee men moet
3
, leren omgaan, om door te gaan naar het volgende stadium. De psychosociale ontwikkeling is
de vorming van de manier waarop we aankijken tegen interacties met anderen, het gedrag
van anderen en onszelf als leden van de maatschappij.
Verschillen tussen Freud en Erikson liggen, onder andere, in het feit dat Freud stelt dat de
ontwikkeling compleet is bij het bereiken van de adolescentie, waar Erikson groei en
verandering ziet als een levenslang proces.
Kritiek op het psychodynamische perspectief:
- Weinig bewijs voor stadia in de jeugd, die de persoonlijkheid als volwassene bepalen.
- De focus ligt voornamelijk op de mannelijke ontwikkeling.
➔ Het psychodynamische perspectief biedt goede beschrijvingen op van gedrag in het
verleden, maar kan niet ingezet worden om toekomstig gedrag te voorspellen.
Behavioristisch perspectief: Watson, Skinner, Bandura
Het behavioristische perspectief stelt dat de ontwikkeling van een kind en zijn gedrag
volledig kan worden begrepen door te kijken naar de stimuli in zijn omgeving.
Ontwikkeling wordt gezien als kwantitatief in plaats van kwalitatief. → grotere mentale
capaciteit zorgt voor ontwikkeling, geen veranderingen in het denken zelf.
De klassieke conditionering stelt dat men leert op een bepaalde manier te reageren op
een neutrale stimulus, die de respons normaliter niet uitlokt (stimulus-substitutie). (Watson)
➔ Deze respons is onbewust/ onvrijwillig.
De operante conditionering is een vorm van leren, waarbij een vrijwillige respons versterkt
of verzwakt door de associatie met positieve of negatieve consequenties. (Skinner)
➔ Gedragsmodificatie: een formele techniek om de frequentie van gewenst gedrag te
verhogen en ongewenst gedrag te verlagen.
4