SAMENVATTING – DIAGNOSTIEK
WEEK 1: THEORETISCH KADER
HOOFDSTUK 1 - INTRODUCTIE
CENTRALE ROL VAN DE CLINICUS
De centrale rol van de clinicus bestaat uit het beantwoorden van de hulpvraag en het ondersteunen bij
het maken van belangrijke keuzes. Om deze rol te kunnen uitoefenen, is het belangrijk dat de clinicus
een breed scala aan gegevens kan integreren en verschillende kennisgebieden in kaart kan brengen. De
rol van de clinicus kan duidelijker omschreven worden door kort in te gaan op de historische en
methodologische redenen voor de ontwikkeling van de psychometrische benadering.
Op het moment dat psychologische assessments werden ontwikkeld, hadden deze vooral succes in
militaire en industriële omgevingen waar individuele interviews en casuïstiek te duur en te tijdrovend
waren. Een voordeel van data-georiënteerde intelligentietesten is dat ze objectief zijn, waardoor
interviewerbias mogelijk verminderd wordt. Een andere ontwikkeling die in overeenstemming is met
de psychometrische benadering is de strategie van het gebruik van een ‘testbaterij’. Er werd
geredeneerd dat wanneer een enkele test een nauwkeurige beschrijving kan geven over een eigenschap
van een persoon, dat een reeks aan testen dan een globaal beeld kan geven van een persoon. Achter
deze benadering zitten de concepten van individuele verschillen en trait psychology. De objectieve
psychometrische benadering is het meest geschikt voor testen die intelligentie of mechanische
vaardigheden meten. Het nut van de psychometrische benadering neemt af wanneer een test
persoonlijkheidskenmerken, zoals afhankelijkheid of angst, probeert te beoordelen. De
persoonlijkheidsvariabelen zijn te complex en moeten daarom gevalideerd worden in de context van
geschiedenis, gedragsobservaties en interpersoonlijke relaties.
Het psychologische assessment is het meest nuttig bij het begrijpen en het evalueren van
persoonlijkheid en in het ophelderen van de onderliggende oorzaken van problemen in het leven. Deze
problemen hebben betrekking op een bepaalde probleemsituatie van een specifiek individu. De
centrale rol van de clinicus is het zijn van een expert in het menselijk gedrag die om moet gaan met
complexe processen en testscores moet begrijpen in de context van het leven van een persoon. De
clinicus dient kennis te hebben over probleemgebieden en dient op basis van deze kennis een
algemeen beeld te kunnen vormen met betrekking tot gedrag.
Het is van belang dat een clinicus ook bekend is met de kennis met betrekking tot psychologische
metingen en de klinische praktijk. Dit omvat kennis over beschrijvende statistiek, betrouwbaarheid,
validiteit, normatieve interpretatie, selectie van geschikte testen, toedieningsprocedures, variabelen
met betrekking tot diversiteit (zoals etniciteit, ras, leeftijd, geslacht en cultuur), het testen van personen
met een handicap en een passende hoeveelheid ervaring. Deze kennis kan een clinicus eigen maken
door relevante cursussen te volgen waarbij oefening belangrijk is om de kennis toe te kunnen passen in
de praktijk.
PATRONEN VAN TESTGEBRUIK IN KLINISCHE ASSESSMENTS
De theorie en beoordelingsinstrumenten kunnen beschouwd worden als de basis van klinisch
onderzoek, toegepast onderzoek en programma-evaluatie. De psychologische beoordeling vormt in
veel opzichten een unieke bijdrage aan de professionele psychologie. Psychologen besteden 10 tot
25% van hun tijd aan het uitvoeren van psychologische beoordeling.
De patronen van het testgebruik en het relatieve belang van beoordeling zijn in de loop van de tijd
veranderd. Tijdens de jaren 1940 en 1950 was het uitvoeren van psychologische testen meestal de
belangrijkste activiteit van professionele psychologen. De psychologen zijn in de afgelopen 60 jaar
betrokken geraakt bij een veel grotere diversiteit aan activiteiten. Terwijl in de jaren 1940 en 1950 het
woord ‘psycholoog’ bijna een synoniem was voor het woord ‘tester’, zijn professionele psychologen
,in de afgelopen jaren steeds meer betrokken bij administratie, overleg, organisatieontwikkeling en
directe behandeling. Daarnaast bestaat de psychologische beoordeling uit een breed scala aan
activiteiten die verder gaan dan enkel het uitvoeren en het interpreteren van traditionele testen. Deze
activiteiten bestaan onder andere uit gestructureerde interview, ongestructureerde interviews,
gedragsobservaties in een natuurlijke omgeving, observaties van interpersoonlijke interacties,
neuropsychologische beoordeling, gedragsbeoordeling en het gebruik van beoordelingsbevindingen
als onderdeel van het algehele therapeutische proces. Het kan de professionele psychologen
tegenwoordig verplicht worden om gebieden te beoordelen die voor de jaren 1980 niet veel aandacht
kregen, zoals persoonlijkheidsstoornissen, stress en coping, hypnotische responsiviteit, psychologische
gezondheid, aanpassen aan nieuwe culturen, veranderingen in relatie tot toenemende modernisering,
sterke punten vanuit de positieve psychologie, familiesysteeminteracties, relatie tussen een persoon en
zijn omgeving (zoals sociaal klimaat en sociale ondersteuning), cognitieve processen gerelateerd aan
gedragsstoornissen en niveau van persoonlijke controle en zelfeffectiviteit. Dit alles vereist dat clinici
voortdurend op de hoogte moeten zijn van de nieuwe en meer specifieke beoordelingsapparatuur.
Vragenlijsten van testgebruik hebben aangetoond dat de 10 meest gebruikte testen zijn: 1) Wechsler
intelligence scales; 2) Minnesota Multiphasic Personality Inventory; 3) Rorschach; 4) Bender Visual
Motor Gestalt Test; 5) Thematic Apperception Test; 6) projective drawing; 7) Weschler Memory
Scale; 8) Beck Depression Inventory; 9) Millon Clinical Multiaxial Inventories; 10) California
Psychological Inventory. Het patroon van testgebruik varieert enigszins tussen verschillende
onderzoeken en varieert aanzienlijk van instelling tot instelling. Scholen en centra voor mensen met
een verstandelijke beperking benadrukken testen die intellectuele vaardigheden meten, zoals de
WISC-V en gedragsbeoordelingsschalen. Counselingcentra zijn geneigd om meer
beroepsinteressevragenlijsten te gebruiken en psychiatrische instellingen benadrukken testen die het
niveau van psychopathologie beoordelen, zoals de MMPI en de MCMI.
De vroegste vorm van beoordeling was door middel van een klinisch interview. Clinici zoals Freud,
Jung en Adler gebruikten ongestructureerde interviews om informatie te verkrijgen over de
geschiedenis, de diagnose en de onderliggende persoonlijkheidsstructuur. Gestructureerde klinische
interviews zoals de Diagnostic Interview Schedule, Structured Clinical Interview fort he DSM en
Renard Diagnostic Interview krijgen meestal de voorkeur boven psychologische testen. Deze
interviews zijn echter heel anders dan de traditionele ongestructureerde aanpak.
Een andere trend is de ontwikkeling van neuropsychologische beoordeling. Deze discipline is een
samenvoeging van de gedragsneurologie en psychometrie en is ontwikkeld om vragen te
beantwoorden zoals de aard van iemands organische tekorten, de ernst van de tekorten, de lokalisatie
van de tekorten en voor het maken van onderscheid tussen functionele versus organische stoornissen.
De twee belangrijkste neuropsychologische testbatterijen zijn de Luria-Nebraska Neuropsychological
Battery en de Halstead Reitan Neuropsychological Test Battery. Een neuropsychologische batterij kan
testen omvatten die specifiek zijn ontworpen om organische stoornissen te beoordelen in combinatie
met testen zoals de MMPI, de Wechsler intelligentieschalen en de Wide Range Achievement Test.
Gedragstherapeuten hielden zich voornamelijk bezig met een idiografische benadering van de
functieanalyse van het gedrag. Naarmate de technieken geavanceerder werden, begonnen
geformaliseerde methoden voor gedragsbeoordeling te ontstaan. De huidige gedragsbeoordeling kan
metingen van bewegingen (met behulp van bijvoorbeeld de gedragschecklist en gedragsanalyse),
fysiologische reacties (met behulp van bijvoorbeeld de galvanische huidrespons en elektromyograaf)
en zelfrapportages (met behulp van bijvoorbeeld zelfcontrole, Symptom Checklist 90-R en
assertiviteitsschalen) omvatten. Ondanks de vele geformaliseerde technieken van gedragsbeoordeling,
zijn veel gedragstherapeuten van mening dat een ongestructureerde en idiografische benadering het
meest geschikt is.
, De toekomst van de psychologische beoordeling zal waarschijnlijk het meest beïnvloed worden door
trends in de richting van geautomatiseerde beoordeling, aanpassing aan beheerde gezondheidszorg en
het leveren van gezondheidszorg op afstand. Geautomatiseerde beoordeling zal vermoedelijk de
efficiëntie verbeteren door snelle scoring, complexe beslissingsregels, vermindering van het contact
tussen de cliënt en de clinicus, nieuwe presentatie van stimuli en het generen van interpretatieve
hypotheses. Hoewel er veel bewijs is voor de kosteneffectiviteit van het gebruik van psychologische
testen in organisatorische contexten, moet de gezondheidszorg aantonen dat beoordeling de snelheid
van de behandeling kan verhogen en de behandelingsresultaten kan optimaliseren. Een andere
uitdaging rondom assessment ligt in gezondheidszorg op afstand. Het kan professionele psychologen
verplicht worden om hun traditionele face-to-face rol te veranderen in het aannemen van nieuwe
rollen, zoals door de computer gegenereerde testuitslagen uitleggen aan de cliënt.
EVALUEREN VAN PSYCHOLOGISCHE TESTS
Voordat een psychologische test ingezet wordt, is het van belang dat een clinicus de theoretische
oriëntatie van een test, de praktische overwegingen, de geschiktheid van een standaardisatie en de
adequaatheid van psychometrische eigenschappen leert onderzoeken en begrijpen.
Theoretische oriëntatie 1. Begrijpt u voldoende de theoretische
constructie van de test?
2. Komen de testitems overeen met de
theoretische beschrijving van het
testconstruct?
Praktische overwegingen 1. Komt het niveau van de kandidaat
overeen met het niveau dat vereist is
voor de test?
2. Hoe geschikt is de lengte van de test?
Standaardisatie 1. Is de testpopulatie vergelijkbaar met de
populatie waarop de test is
gestandaardiseerd?
2. Is de omvang van de
standaardisatiesteekproef voldoende?
3. Zijn er gespecialiseerde
subgroepnormen vastgesteld?
4. Hoe adequaat maken de instructies een
gestandaardiseerde inzet mogelijk?
Betrouwbaarheid 1. Zijn de betrouwbaarheidsinschattingen
voldoende hoog (ongeveer 0.9 voor
klinische beoordeling en ongeveer 0.7
voor onderzoeksdoeleinden)?
2. Welke implicaties hebben de stabiliteit
van het kenmerk, de methode voor het
schatten van de betrouwbaarheid en het
testformaat op de betrouwbaarheid?
Validiteit 1. Welke criteria en procedures zijn er
gebruikt om de test te valideren?
2. Zal de test nauwkeurige metingen
opleveren in de context en voor het doel
waarvoor de test ingezet wordt?
Theoretische oriëntatie
Voordat een clinicus kan evalueren of een test geschikt is, is het van belang dat hij de theoretische
oriëntatie van een test begrijpt. Een clinicus dient te onderzoeken wat de test veronderstelt te meten en
te onderzoeken hoe de test de constructie benadert. Deze informatie is meestal in de testhandleiding te