SV Geschiedenis SE F 1
Tahrim Ramdjan Klas 6, SE-week 1 Versie van 29-10-2015
8 Tijd van burgers en stoommachines
8.1 De Industriële Revolutie
•! Aan het einde van de vijftiende eeuw werkte men in Europa veelal in de landbouw. De boeren
produceerden bijna alles wat ze zelf nodig hadden.
o! In de steden werkten de ambachtslieden voor gilden. Deze gilden schreven strenge
regels voor. In de vijftiende eeuw werden de gilden steeds geslotener en groeiden ze
uit tot monopolies. De prijs werd kunstmatig hoog gehouden en men vond de regels
hinderlijk.
o! Op het platteland ontwikkelde de huisnijverheid zich om aan de gilden te ontkomen.
Een ‘ondernemer’ leverde de thuiswerkers hun grondstoffen en zorgde ervoor dat de
producten op de markt kwamen – met de ambacht bemoeide hij zich niet.
•! Textiel wordt gemaakt door wol of katoen te spinnen en dan te weven. Het spinnen ging
echter veel langzamer dan het weven (1 wever stond gelijk aan 8 spinners).
o! In 1733 deed Kay de uitvinding van de schietspoel: het weven werd nóg sneller.
o! Er moest dus een verbetering komen van het spinnen. In 1761 werd een prijsvraag
uitgeschreven voor een spinmachine. James Hargreaves vond de Spinning Jenny uit:
een wiel dat met de hand wordt gedraaid en meerdere spoelen.
o! De kwaliteit en kwantiteit van productie namen toe. Men gebruikte deze machines in
de huisnijverheid. Toch kon het spinnen het weven nog niet bijhouden.
o! Dat veranderde toen de kapper Arkwright het waterframe uitvond, aangedreven met
een waterrad.
•! Het waterframe was niet thuis te bedienen. Er ontstonden enorme fabrieken.
o! Een waterrad dreef het grote aantal waterframes in de fabriek aan. De fabriek werd
daarom een mill genoemd. Vrouwen en kinderen bestuurden meestal het waterframe.
o! In de fabriek werd gewerkt zolang het waterrad bewoog. Ondernemers van de
huisnijverheid investeerden liever in fabrieken, omdat ze meer greep kregen op de
hoeveelheid en kwaliteit van het textiel.
o! Ondernemers wilden het liefst de waterframe vijftien uur per dag, zes dagen per week
laten draaien. De arbeiders konden niet meer, zoals thuis, werken ‘wanneer ze er zin
in hadden’. Omdat de ondernemers hen vast werk en huisvesting gaven, gaven de
arbeiders zich toch al snel over aan de ondernemers.
•! Een probleem van de mill is dat het aan een riviertje moest liggen met water dat snel genoeg
stroomt. De beste plekken waren al snel bezet, dus ging men opzoek naar andere manieren.
o! Er bestonden al stoommachines om grondwater uit mijnen te pompen, maar deze
verbruikten veel brandstof en waren traag.
o! James Watt verbeterde de stoommachine, zodat deze voor veel doeleinden gebruikt
kon worden. In mills werd een stoommachine geïnstalleerd, zodat deze het waterrad
kon overnemen bij droge tijden, en vice versa bij problemen.
o! Door de stoommachine konden fabrieken nu overal zitten waar ze wilden.
Ondernemers/fabrikanten wilden ze nu midden in de stad plaatsen: bij de arbeiders
voor de deur, zodat de arbeiders geen kostbare tijd verspillen met het reizen naar
werk.
•! De Industriële Revolutie was het tijdperk waarin men overging van het vervaardigen van
producten met de hand, naar het vervaardigen van deze in een fabriek. Er waren drie grote
gevolgen:
1. De agrarisch-urbane samenleving veranderde in een industriële samenleving. De
meeste mensen werkten in de industrie en de huisnijverheid verdween langzaamaan.
2. De bevolking groeide en leefde meer in de steden (urbanisatie).
3. Uitbreiding van mogelijkheden van vervoer, o.a. door stoomlocomotief.
, SV Geschiedenis SE F 2
Tahrim Ramdjan Klas 6, SE-week 1 Versie van 29-10-2015
o! Deze veranderingen waren het eerst in Groot-Brittannië te merken, vanaf ca. 1775.
Rond 1850 begonnen de veranderingen ook zichtbaar te worden op het continent.
e
o! Rond 1870 ging het wat lastiger met de economie, maar aan het einde van de 19
eeuw nam deze weer toe. Toen veranderde de industrie wel op een bepaalde manier,
waardoor de economische groei van daarna de Tweede Industriële Revolutie wordt
genoemd.
o! In de Eerste Industriële Revolutie kwamen technische uitvindingen van hobbyisten
met praktijkkennis. Rond 1850 begon men zich ook te interesseren in natuur- en
scheikunde. De kennis die men daarin opdeed, kwam van pas in de industrie: zo
richtten bedrijven hun eigen laboratoria op.
•! Tijdens de Eerste Industriële Revolutie was de belangrijkste energiebron steenkool, waarmee
stoommachines gestookt werden. Rond 1850 ontdekte men echter aardolie en elektriciteit.
o! Lampen konden branden zonder dat iemand ernaar hoefde te kijken.
Massaconsumptie werd mogelijk, overal kwam verlichting. Huishoudelijk werk werd
lichter.
o! Rond 1900 ging men benzine halen uit aardolie, waardoor de auto in opmars kwam.
o! De levensstandaard verhoogde. De economie gebaseerd op productie van
kapitaalgoederen (zoals machines en spoorwegen) veranderde naar een economie
gebaseerd op de productie van consumptiegoederen.
e
•! In Nederland ging alles wat langzamer: in de 19 eeuw was er nijverheid gericht op de
binnenlandse markt. Men verfijnde liever de ambachtelijke productiemethoden dan dat ze
machines gingen gebruiken, onder andere omdat stoommachines nog niet zo betrouwbaar en
zuinig waren als wind- en watermolens. Rond 1850 kwam in Nederland de moderne
economische groei op gang.
Kenmerkend aspect 8.1
De Industriële Revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving.
8.2 Modern imperialisme
•! Bepaalde grondstoffen als kopererts en goud werden gewonnen in Amerika. Gebieden daarin
waren namelijk vanaf de zestiende eeuw al verbonden met Europa, vooral met Spanje.
•! In het begin van de negentiende eeuw veranderde echter de mentaliteit in de Spaanse
koloniën, toen Spanje door de legers van Napoleon werd bezet.
o! De inwoners van de kolonien wilden niet onder Frans gezag komen en vormden
onafhankelijke regeringen. Ook kenden zij de Verlichtingsidealen en wisten ze dat
Spanje alleen de kolonien had om geld aan te verdienen.
o! Toen Napoleon verloor, ging de onafhankelijkheidsstrijd door. Tussen 1815 en 1830
werden steeds meer landen in Latijns-Amerika onafhankelijk. Dit kwam door de
Franse bezetting van Spanje.
o! De Europeanen gingen zich vanaf 1850 meer concentreren op delen van Afrika en
Azië, ten behoeve van goedkope grondstoffen.
•! Er was een economisch motief voor de kolonisatie, namelijk het vinden van afzetmarkten.
o! In andere Europese landen vond ook de Industriële Revolutie plaats, dus was het niet
langer interessant om andere Europese landen als afzetmarkt te hebben. Groot-
Brittannië begon dus met het bezetten van Brits-Indië, dat veel groter was dan Groot-
Brittannië zelf. Maar de inwoners van de koloniën werden gezien als de toekomstige
kopers van de producten.
o! Andere Europese landen volgden Groot-Brittannië. Dit heet ook wel imperialisme:
het opbouwen van een groot rijk door andere gebieden te veroveren. Dit gebeurde in
de Romeinse tijd al. Daarom wordt dit het modern imperialisme genoemd, wat zich
in Afrika en Azië afspeelde. (Denk aan: ‘wedloop om Afrika’)
•! Een politiek motief voor het modern imperialisme was om macht en aanzien te verwerven.