100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Algemene economie jaar 1, Algemene economie en bedrijfsmanagement (Berghuis) €4,48   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Algemene economie jaar 1, Algemene economie en bedrijfsmanagement (Berghuis)

 14 keer bekeken  0 keer verkocht

Deze samenvatting heb ik gemaakt voor het vak Algemene economie. De samenvatting bevat alle stof die geleerd moet worden voor het tentamen, namelijk H1 t/m H3, H4.2.1, H5 t/m H12, H15.4, H17.1 t/m 17.7 en H17.9. Veel succes met studeren!

Voorbeeld 3 van de 23  pagina's

  • Nee
  • H1 t/m h3, h4.2.1, h5 t/m h12, h15.4, h17.1 t/m 17.7, h17.9
  • 31 oktober 2022
  • 23
  • 2021/2022
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (19)
avatar-seller
JudithMars
Samenvatting AE M2
Hoofdstuk 1 Markten en ondernemers
Marktwerking = de confrontatie tussen vraag en aanbod in een concurrerende omgeving. Individuele
vragers en aanbieders hebben geen machtspositie.

Efficiëntie
 Allocatieve efficiënte: produceren wat de markt vraagt (doelgerichtheid).
 Statische efficiëntie: produceren met de geringst mogelijke inzet van arbeid, kapitaal en
natuur (doelmatigheid).
 Dynamische efficiëntie: de toepassing en ontwikkeling van nieuwe producten en technieken.

Intermediaire producten = halffabricaten, grond-, hulp- en brandstoffen die worden gebruikt of
verbruikt in het productieproces.

Omzet – intermediaire leveringen = som van de toegevoegde waarden
Som van de toegevoegde waarden = waarde van het eindproduct
Nationale inkomen = som van de primaire inkomens = de productie van Nederlandse bedrijven in
binnen- en buitenland
Binnenlands product = binnenlands inkomen = productie binnen de Nederlandse landsgrenzen door
Nederlandse en buitenlandse bedrijven

Bedrijfstakgenoten = bedrijven die iets soortgelijks aanbieden
Bedrijfskolomgenoten = leveranciers en afnemers

Concurrentie
 Interne concurrentie = onderlinge concurrentie in de bedrijfstak.
De intensiteit wordt bepaald door (Deams en Douma):
o de concentratiegraad; omzet van een aantal bedrijven (C4) gedeeld door de omzet
van de gehele bedrijfstak.
 HHI (Herfindahl-Hirschenman-Index): sommeert de kwadraten van alle
marktaandelen
o de mate van productdifferentiatie;
o de ontwikkeling van de bedrijfstak; de fase van de productlevenscyclus waarin de
branche verkeert.
o de kostenstructuur;
o de mate van overcapaciteit;
o de uittredingsdrempels;
o de mate van marktonzekerheid.
 Externe concurrentie = concurrentie tussen leveranciers en afnemers in de bedrijfskolom.
Variabelen die invloed hebben op je positie in de bedrijfskolom
o Het belang van de leverancier of afnemer;
o De kosten die moeten worden gemaakt bij overstappen.
 Potentiële concurrentie

Verzonken kosten = investeringskosten die je niet terug verdiend als je uittreed (bijv.
marketingkosten).

Marktvormen kennen

,Kosten
 Constante kosten = kosten die niet variëren met de productieomvang.
o Afzet hoog  constante kosten worden verspreid over meer producten 
schaalvoordelen
 Variabele kosten = kosten die wel variëren met de productieomvang.
o Proportioneel  kostenfunctie heeft een dalend verloop
o Progressief  kostenfunctie is een dal  op het diepste punt zijn de
schaalvoordelen maximaal

Rendement beoordelen
 Kapitaalgeoriënteerde bedrijven: rendement relateren aan de activa of investeringen.
 Diensverlenende bedrijven: rendement meten a.d.h.v. het verschil tussen
werknemersproductiviteit en werknemerskosten.
Het rendement moet ook altijd worden gerelateerd aan het rendement van concurrenten.

Turbulentie = het aantal toe- en uitgetreden bedrijven als percentage van het aantal bedrijven.

Hoog conjunctuur  ondernemersrisico lager  meer startende bedrijven

Zzp’er voldoet aan de volgende criteria:
 hij ontplooit als zelfstandige ondernemende activiteiten;
 hij heeft geen personeel in dienst en heeft geen medeondernemers;
 hij heeft geen ondersteuning van familielden die bestaat uit dezelfde vakmatige activiteiten,
en meer dan 15% uitmaakt van de omzet;
 hij heeft als voornaamste product van de onderneming ‘arbeid’ en geen goederen.

Vormen van ondernemerschap
 Entrepreneur = ondernemers die zonder steun van een moederbedrijf een bedrijf starten of
uitbouwen.
o Zelfstandig ondernemers
o DGA’s (directeuren-grootaandeelhouders)
 Intrapreneurship = corporate ondernemerschap = ondernemerschap in bedrijven zelf.
o Intern: nieuwe projecten, afdelingen en werkmaatschappijen
o Extern
 Spin-off = bedrijf dat met steun van het moederbedrijf door ex-werknemers
of het ex-management van het bedrijf is opgericht
 Overname
 Extrapreneurship

Hoofdstuk 2 De ondernemingsstructuur en structuur
van de Nederlandse economie
Ondernemingen vallen uiteen in:
 Mkb (midden- en kleinbedrijf): tot 100 werknemers
o Kb: tot 10 werknemers
o Mb: 10-250 werknemers
 Gb (grootbedrijf): vanaf 100 werknemers

In Nederland is er een groot aantal bedrijven zonder personeel. Dit is te verklaren door het feit dat
men terugschrikt voor de administratieve lasten die het aannemen en ontslaan van personeel met
zich meebrengt. Daarnaast kunnen mensen ziek worden, wat voor veel kosten kan zorgen.

, Het mkb is een belangrijke leverancier van banen in Nederland. Het mkb is gemiddeld
verantwoordelijk voor 75% van het arbeidsvolume.

Redenen waarom het belang van het mkb in het Nederlandse bedrijfsleven is toegenomen:
 Onder druk van internationale concurrentie zijn bedrijven zich meer gaan richten op hun
kernactiviteiten en besteden ze wat daarbuiten valt uit (bijv. schoonmaakwerk). Uitbesteding
biedt kansen voor mkb’s.
 Een hogere welvaart en technologische ontwikkelingen maken individualisering van
consumentenvoorkeuren financieel mogelijk. Daaruit ontstaat een groeiende markt voor
maatwerk, wat mkb’s kunnen leveren.
 Technologische ontwikkelingen in de informatietechnologie maken het mogelijk producten
te ontwikkelen voor een wereldwijde markt.
 Grote bedrijven zijn niet geïnteresseerd in kleine klussen. Gecombineerd met een lage
toetredingsdrempel ontstaat een grote markt voor veel kleine klusbedrijven (vooral zzp’ers).
 Driekwart van de Nederlandse economie draait op dienstverlening. Mkb’s kunnen een
belangrijke rol spelen bij persoonsgebonden dienstverlening.

De arbeidsproductiviteit in het mkb is lager dan in het gb. Dit komt doordat:
 het mkb vooral bestaat uit bedrijven met minder dan tien werknemers, waardoor
schaalvoordelen een kleinere rol spelen;
 het mkb sterk is vertegenwoordigd in de dienstverlening, die moeilijk te standaardiseren is.

Het gb richt zich meer op export dan de mkb’s. Er zijn twee redenen waarom het mkb sterker op de
binnenlandse markt is vertegenwoordigd dan het gb:
1. Aan internationalisering zijn kosten (transactiekosten) verbonden. Deze kosten drukken
zwaarder op het budget van een klein bedrijf en zijn in de handel met het buitenland hoger
dan bij handel met het binnenland.
2. Mkb-bedrijven zijn sterk vertegenwoordigd in sectoren met geringe exportmogelijkheden.

Driekwart van de totale productie van overheid en bedrijfsleven wordt gerealiseerd in de
dienstverlenende sector. De verschillende sectoren zijn van elkaar afhankelijk. Zo creëert elke baan in
de industrie één baan in de dienstverlening. Hoewel de industrie maar voor 12,6% van de productie
zorgt, is het belang van de industrie voor de Nederlandse economie dus veel groter.

Redenen waarom de industrie belangrijk is:
 vanwege de verbinding met de dienstverlening;
 vanwege de kennisproductie. Ongeveer 90% van de kennis die wordt ontwikkeld in het
bedrijfsleven, is afkomstig van de industrie.
 voor de Nederlandse export.

Agrocluster: primaire productie  toelevering  verwerking  distributie
De bijdrage van de landbouwsector aan de productie is 2%, van het agrocluster is dat 10%. Het
agrocluster is ook erg belangrijk voor de export.

De Nederlandse export bestaat uit:
 Uitvoer van diensten: 20%
 Uitvoer van goederen: 80%
o Wederuitvoer = geïmporteerde goederen die Nederland in (vrijwel) onbewerkte
staat verlaten. Zorgt voor 44% van de totale export van goederen.

Goederenexportquote = goederenexport / de nationale productie

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper JudithMars. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,48. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 67474 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€4,48
  • (0)
  Kopen