Samenvatting Algemene Economie
THEMA 1
Hoofstuk 1: Markten en ondernemers
Allocatieve efficiëntie: doelgerichtheid. Produceren wat de markt vraagt.
Statische efficiëntie: doelmatigheid. Produceren met de geringst mogelijke inzet van arbeid,
kapitaal en natuur.
Dynamische efficiëntie: de toepassing en ontwikkeling van nieuwe producten en technieken.
Productie is waarde toevoegen: waarde creëren.
De nationale productie is de bron voor de beloning van de productiefactoren die aan de productie
hebben meegewerkt: arbeid, natuur, kapitaal en ondernemerschap.
Omzet – intermediaire leveringen = som van de toegevoegde waarden
Som van de toegevoegde waarden = waarde van het eindproduct
Nationale inkomen = som van de primaire inkomens = de productie van Nederlandse bedrijven in
binnen- en buitenland
Binnenlands product = binnenlands inkomen = productie binnen de Nederlandse landsgrenzen door
Nederlandse en buitenlandse bedrijven
Interne concurrentie
De onderlinge concurrentie in de bedrijfstak en heeft als doel een zo groot mogelijk marktaandeel te
behalen. De intensiteit wordt door een aantal factoren bepaald:
De concentratiegraad: omzet van een aantal bedrijven/omzet van de gehele bedrijfstak. Een
hoge concentratiegraad betekent dat de markt over weinig bedrijven wordt verdeeld. Dat kan
de interne concurrentie verzwakken.
De mate van productdifferentiatie: door productdifferentiatie vermindert de interne
prijsconcurrentie, omdat het klanten aan het bedrijf bindt.
De ontwikkeling van de bedrijfstak: gaat om de fase van de productlevenscyclus waarin de
branche verkeert.
De kostenstructuur: bedrijven met hoge constante kosten krijgen bij tegenvallende afzet te
maken met grote onderbezettingsverliezen.
De mate van overcapaciteit: een groeiende markt lokt investeringen uit --> overinvesteringen.
--> overcapaciteit in de branche.
De uittredingsdrempels: als er hoge uittredingsdrempel zijn leidt dit tot een verscherping van
de interne concurrentie.
De mate van marktonzekerheid: hoe minder informatie over de concurrent, hoe scherper de
interne concurrentie.
Externe concurrentie
Concurrentie tussen leveranciers en afnemers in de bedrijfskolom en die richt zich op de verdeling van
de winstmarge. Variabelen die invloed hebben op de positie in de bedrijfskolom:
Het belang van de leverancier of afnemer.
De kosten die moeten worden gemaakt bij overstappen.
Potentiële concurrentie
Strategische drempels: prijsbeleid, overstapkosten en moeite productdifferentiatie.
Structurele drempels: uittredingsbarrières, schaalvoordelen, klantentrouw en investeringskosten.
Tijdelijke drempel: conjuncturele situatie.
Donuteconomie: economie moet volgens Raworth niet gericht zijn op groei van productie, maar op het
leefbaar houden en maken van de planeet voor iedereen. Er zijn 11 basisbehoeften: gezondheid,
voedsel, water, inkomen, onderwijs, veerkracht, zeggenschap, baan, energie, sociale gelijkheid en
gender gelijkheid. Er zijn 9 planetaire grenzen: klimaat, zoet water, stikstof en fosfaat verzadiging,
vervuiling oceaan, chemische vervuiling, luchtvervuiling, aantasting ozonlaag, afname biodiversiteit en
grondconversie.
Hoofstuk 2: De ondernemingsstructuur en structuur van de Nederlandse economie
Turbulentie --> als de som van toe- en uittredende bedrijven toeneemt, neemt de turbulentie toe. (ook
wel de som van toe- en uittredende bedrijven gerelateerd aan het aantal bedrijven).
, Paragraaf 4.2.1: Vormen van marktfalen
Externe effecten --> onbedoelde en ongeprijsde effecten op de welvaart van derden.
Collectieve goederen --> bijv. veiligheid, dijken en het leger
Publieke belangen --> zoals toegankelijke gezondheidszorg
THEMA 2
Hoofdstuk 6: Conjunctuur en bedrijfsbeleid
Defensief beleid:
Afwachten of prijs verlagen --> afzetverliezen in een laagconjunctuur te beperken door de
prijzen te verlagen.
Kostenverlaging en flexibilisering van de kosten --> winstmarges zijn lager in een
laagconjunctuur dus zul je scheper op de kosten moeten letten. Streven naar minder
verspilling van energie en grondstoffen, tegen scherpere prijzen inkopen en het
personeelsbestand inkrimpen zijn dan mogelijkheden om de marge te verdedigen.
Offensief beleid:
Marktbeleid --> zoeken naar conjunctureel stabielere markten (je producten en diensten in
stabielere markten aanbieden). Merknaamversterking (vergroot de mogelijkheid van het
vasthouden van klanten in een laagconjunctuur). Herpositionering in de bedrijfskolom
(bedrijven aan het begin van de bedrijfskolom krijgen hardere klappen in een
laagconjunctuur).
Investeringsbeleid --> de prijzen van kapitaalgoederen zijn een stuk lager in een
laagconjunctuur dan in een hoogconjunctuur. Anticyclisch investeren --> investeren wanneer
er een laagconjunctuur is.
Verticale integratie
• Verticale integratie
• Macht als leverancier of afnemer vergroten
• Lagere kosten
• Vergroten winstmarge
• Achterwaarts: is de overname van het bedrijfsproces dat voor het primaire bedrijfsproces in de
productieketen komt.
• Zelfstandig uitvoeren voorgaande productiefase
• Meer conjunctuurgevoelig door voorraadeffecten
• Voorwaarts: houdt de overname in van het bedrijfsproces dat na het primaire bedrijfsproces
komt in de productieketen.
• Zelfstandig uitvoeren volgende productiefase
• Minder conjunctuurgevoelig
Hoofdstuk 7: Arbeidsmarktontwikkelingen en bedrijfsbeleid
Arbeidsinkomensquote (AIQ) = loon (I) x aantal werknemers (wn) / inflatie (p) x nationale productie (q)