DEEL 2
HC5 – Correlationeel Onderzoek 1 (19-09-22)
Onderzoeksvragen kunnen gaan over:
- De ervaring van de persoon
- De samenhang of relatie tussen eigenschappen
In correlationeel (samenhangend)
onderzoek kijken we naar relaties
tussen eigenschappen
We beginnen met een
onderzoeksvraag, die voortvloeit uit de theorie.
Onderzoeksvraag & PAC:
Een onderzoeksvraag van een correlationeel onderzoek kun je herkennen aan de volgende
elementen.
PAC:
- P: Population
- A: Association
- C: Constructs
Population (populatie): de groep mensen (of dieren/objecten) die de onderzoeker wil
onderzoeken.
- Alle eerstejaars studenten aan universiteiten in Nederland
- Alle vluchtelingkinderen van 8-10 jaar die in Nederland in een AZC wonen
Association (verband/relatie): de onderzoeker geeft aan wat voor soort relatie er verwacht
wordt
- Plezier van eerste date neemt toe met meer contact via sociale media vooraf
(positieve/stijgende relatie)
- Hoe langer vluchtelingkinderen in een AZC wonen, hoe kleiner de kans op een
verblijfsvergunning (negatieve/dalende relatie)
Constructs (theoretische begrippen): de kenmerken die de onderzoeker van de mensen wil
weten en meten en waartussen er een verband verwacht wordt.
- Plezier van de eerste date
- Hoeveelheid sociale media contact vooraf eerste date
- Aan- afwezigheid bij colleges
- Depressie
Verbanden:
Bij vragen over of één bepaald kenmerk een verandering in een ander kenmerk veroorzaakt,
spreken we over causaliteit.
Bij causaliteit spreken we over onderzoeksvragen die een oorzaak/gevolg verband
beschrijven.
- Leidt meer sociale media contact vooraf tot een leukere eerste date?
,Voorwaarden causaliteit:
Covariance (covariantie)
1. Er moet een relatie zijn tussen de oorzaak en het gevolg
Temporal precedence (volgorde in tijd)
2. De oorzaak moet in de tijd voorafgaan aan het gevolg
Internal validiy (interne validiteit)
3. Alternatieve verklaringen voor de gevonden relatie moeten zijn uitgesloten.
Kwalitatief vs. Kwantitatief (correlationeel) onderzoek
Kwalitatief: Ervaringen, gevoel, gaat meer om de interpretatie
Kwantitatief: Er moet iets gemeten worden, wordt er meer objectief gemeten
Vragenlijsten
- Op papier, maar ook face-to-face, online of telefonisch
- Worden gebruikt om gedrag, houding, kennis, vaardigheden, opinies of andere
persoonskenmerken te meten
Denk aan:
- Cursusevaluatie aan het eind van een blok colleges
- Klanttevredenheidsonderzoek na de aankoop van een product
- Het meten van persoonlijkheidseigenschappen zoals extraversie
Met een vragenlijst stelt men meerdere vragen over hetzelfde onderwerp
- Op deze manier worden verschillende aspecten van hetzelfde theoretische begrip
gemeten
- Meet je nauwkeuriger
Voorbeeld: Een IQ-test om intelligentie te meten.
Meetschalen
Een veel voorkomende meetschaal bij
vragenlijsten is de Likert schaal. Veel
onderzoekers geven de antwoorden een
numerieke waarde.
Wanneer de verschillende antwoorden worden samengevoegd, ontstaat er een schaalscore.
, Voorbeeld: Intelligentie
- De antwoorden voor alle verschillende vragen samen worden één score: de IQ-score
Voorbeeld: Kennis in groep 8
- De antwoorden van vragen over lezen, spelling, meten, breuken, etc. vormen samen
één CITO score.
Kenmerken meten
Kenmerken van mensen kunnen we in 2 soorten verdelen:
1. Fysieke kenmerken zijn eenvoudig te meten
- Sekse
- Lengte
- Gewicht
2. Theoretische begrippen (constructs) moeten op een of andere manier meetbaar
gemaakt worden
- Plezier
- Agressie
- Perfectie
Het meten van theoretische begrippen bestaat uit twee stappen:
1. Wat bedoelt de onderzoeker precies met het begrip?
- Begrip/ construct/ concept definiëren
- = conceptuele definitie
2. Hoe gaat de onderzoeker dit begrip meten?
- Meetinstrument kiezen/bepalen
- = operationele definitie
Voorbeeld:
- Theoretische begrip: plezier van de (eerste) date
- Conceptuele definitie: de mate waarin de persoon een gevoel van blijheid,
ontspannenheid en vrolijkheid heeft en zichzelf vermaakt gedurende de date.
- Operationele definitie: een vragenlijst met vragen die blijheid, ontspannenheid,
vrolijkheid en vermaak tijdens de date adresseren wat resulteert in een schaalscore
tussen de 4 en de 20.
Resultaat & Meetinstrumenten
Wanneer een fysiek kenmerk of theoretisch begrip eenmaal is geoperationaliseerd,
resulteert dit in een variabele.
- Numerieke waarden, het betreft kwantitatief onderzoek dus levert score op
- Varieert van persoon tot persoon
Veel fysieke kenmerken hebben een bestaand meetinstrument met bekende waarden:
- Lengte van student gemeten met een meetlint (waarden tussen 110 en 220 cm)
- Bloeddruk (bovendruk) van de patiënt gemeten met een standaard bloeddrukmeter
(waarden tussen 80 en 190 mmHg)
- Kledingmaten (XS, S, M, L, XL)
- Sekse (M,V,X)