Week 3: acute verwardheid
College acute verwardheid
Doelstellingen
1. De student kan bij een verwarde patiënt het verschil beschrijven tussen een
dementiesyndroom, een depressie en een delier.
Verwardheid: een psychische gesteldheid waarbij iemand zich niet meer kan oriënteren; ook de
reactie op signalen van anderen en prikkels uit de omgeving is verstoord; het wordt moeilijk om nog
adequaat te reageren; het gevolg hiervan is dat de persoon de controle over zichzelf en de situatie
kwijtraakt.
Dementiesyndroom: term is verlaten en in de DSM-5 vervangen door beperkte en uitgebreide
neurocognitieve stoornis (NCD).
1 significante cognitieve achteruitgang t.o.v. een eerder niveau van functioneren in één of meer
cognitieve domeinen (aandacht, executieve functies, leervermogen en geheugen, taal, perceptueel-
motorisch of sociaal-cognitief.
-hetero-anamnestisch.
-bij gestandaardiseerd onderzoek.
2 hierdoor belemmering van het onafhankelijk functioneren bij alle alledaagse activiteiten.
3 cognitieve deficiënties niet alleen in de context van een delier.
4 en niet verklaard door andere psychische stoornissen.
Depressie:
1 vijf (of meer) van de volgende symptomen zijn binnen dezelfde periode van twee weken aanwezig
geweest en wijken af het eerdere functioneren; minstens één van de symptomen is ofwel een
sombere stemming, ofwel verlies van interesse of plezier.
NB hierbij geen symptomen meetellen die duidelijk zijn toe te schrijven aan een somatische
aandoening.
-sombere stemming, gedurende het grootste deel van de dag en bijna elke dag, zoals blijkt uit ofwel
subjectieve mededelingen (bijvoorbeeld somberheid, verdrietig, leeg of hopeloos voelen), ofwel
observatie door anderen (bijvoorbeeld heeft tranen in de ogen). (NB bij kinderen en adolescenten
kan de stemming prikkelbaar zijn).
-duidelijk verminderd interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten, gedurende het grootste deel
van de dag, bijna elke dag (zoals blijkt uit een subjectieve beschrijving of observatie door anderen).
-significant gewichtsverlies zonder dat dieet wordt gehouden, of gewichtstoename , of elke dag een
afgenomen of toegenomen eetlust. (NB bij kinderen moet gedacht worden aan het niet bereiken van
de verwachten gewichtstoename).
-insomnia of hypersomnia bijna elke dag.
-psychomotorische agitatie of vertraging, bijna elke dag (waarneembaar door anderen, en niet alleen
subjectieve gevoelens van rusteloosheid geremd worden).
-vermoeidheid of verlies van energie, bijna elke dag.
-gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens (die het karakter van
een waan kunnen hebben) bijna elke dag (niet alleen zelfverwijt of schuldgevoel over het ziek zijn).
-verminderd vermogen tot nadenken of concentreren, of besluiteloosheid, bijna elke dag (ofwel
subjectief beschreven ofwel geobserveerd door anderen).
-recidiverende gedachten aan de dood (niet alleen de vrees om dood te gaan), recidiverende
suïcidegedachten zonder een specifiek of een suïcidepoging, of een specifiek plan om suïcide te
plegen.
2 de symptomen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of
beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke termijnen.
31
, 3 de episode kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel of een
somatische aandoening.
4 het optreden van de depressieve episode kan niet worden verklaard door een schizofrenische
stoornis, schizofrenie, een schizofreniforme stoornis, een waanstoornis of door een andere
gespecificeerde of ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.
Delier: plotselinge verwardheid . Een stoornis in het bewustzijn (verminderd besef van de omgeving)
en aandacht (een verminderd vermogen om de aandacht te sturen, te richten, vast te houden en te
verplaatsen).
2. De student kan aan de hand van de DSM-5 beschrijven wat de criteria zijn om van een delier te
mogen spreken; tevens kan de student uitleggen welke verschillende vormen van een delier er
te onderscheiden zijn.
DSM-5 delier:
1 een verminderd vermogen om aandacht te centreren, vast te houden of te verplaatsen en een
stoornis van het bewustzijn.
2 deze stoornissen zijn in korte tijd (uren tot dagen) ontstaan en neigen ertoe in het verloop van de
dag te wisselen.
3 een verandering in de cognitieve functies zoals geheugenstoornissen, desoriëntatie, taal en
waarnemingsstoornissen.
4 de stoornissen onder 1 en 3 zijn niet het gevolg van een hiervoor bestaande cognitieve aandoening
zoals dementie of bewustzijnsstoornissen zoals bij coma.
5 er zijn aanwijzingen uit de voorgeschiedenis, het lichamelijk of laboratoriumonderzoek dat de
stoornis wordt veroorzaakt door een somatische aandoening, een intoxicatie of onttrekking of een
combinatie van deze oorzaken.
Vormen delier:
hyperactief delirium: de patiënt is onrustig en opgewonden;
hypoactief delirium: de patiënt is stil en teruggetrokken;
combinatie van hyperactief en hypoactief delirium. Dit wisselt zich af gedurende de dag.
3. De student kan de oorzaken van een delier benoemen en uitleggen welke (verpleegkundige)
interventies preventief kunnen werken.
In het hoofd:
-doorbloedingsstoornissen.
-hersentumoren, hersenmetastasen.
Buiten het hoofd:
-geneesmiddelen (opiaten, psychofarmaca).
-infectie met koorts: UWI, LWI.
-bloedarmoede.
-ontregelde bloedsuikers.
-leverfalen, nierfalen, metabole ontregeling.
Psychisch
-onttrekking (nicotine, alcohol).
Verpleegkundige (preventief) interventies:
Bril of gehoorapparaat bij wakkere patiënt.
Bevorderen van oriëntatie, bijvoorbeeld met slimme klokken.
Waarborgen dag/ nacht ritme.
Goede nachtrust.
Prikkelarm verplegen en overmatige prikkels vermijden.
Zo mogelijk vaste verpleegkundige.
32