Arresten goederenrecht
HR 19 mei 1995, NJ 1996, 119, ECLI:NL:HR:1995:ZC1735 (Keereweer
q.q./Sogelease).
Essentie: Een sale-and-leaseback overeenkomst is niet strijdig met het fiduciaverbod (art. 3:84
lid 3 BW).
Rechtsregel
Als de kern van een overeenkomst (de titel, zie art. 3:84 lid 1 BW) is dat een goed wordt
overgedragen om de verkrijger in zijn belang als schuldeiser ten opzichte van andere
schuldeisers te beschermen, dan is die overeenkomst geen geldige titel van overdracht. In casu
omvat het recht van Sogelease meer dan enkel bescherming tegen andere schuldeisers. De
overeenkomst van sale-and-leaseback is daarom niet in strijd met het fiduciaverbod. De wet
verzet zich niet tegen de regeling waarbij een partij de volledige eigendom heeft en de andere
partij persoonlijke rechten en verplichtingen heeft tegenover de ander.
Inhoud arrest
In 1991 heeft De Zaaiers een drukpers gekocht en gefinancierd door middel van een
zogenaamde sale-and-leaseback overeenkomst. De leverancier Mahez verkoopt en levert de
drukpers aan De Zaaiers. De Zaaiers verkoopt en levert constitutum possessorium aan
Sogelease. Er is van te voren afgesproken dat Sogelease de koopprijs niet aan de Zaaiers
voldoet, maar aan Mahez. De Zaaiers huurt vervolgens middels een leaseovereenkomst van 7
jaar de machine van Sogelease. Na 7 jaar mag Sogelease voor 100 gulden de drukpers kopen.
In 1993 gaat De Zaaiers failliet. Curator Keereweer dagvaardt Sogelease dat zij per datum van
het faillissement geen eigenares van de drukpers is geworden, maar dat dit is omgezet in stil
pandrecht. “Keereweer stelt dat er geen werkelijke eigendomsoverdracht was beoogd, maar
dat zij slechts strekt tot zekerheid voor de betaling van de leasetermijnen en dus naar huidig
recht op grond van art. 3:84 lid 3 BW niet meer mogelijk is, hetgeen met zich meebrengt dat
ingevolge art. 86 lid 1 Overgangswet nieuw BW op 1 januari 1992 de voordien tussen De
Zaaiers en Sogelease bestaande fiduciaire verhouding van rechtswege is omgezet in een
rechtsverhouding, waarbij de drukpersen eigendom worden van De Zaaiers en worden belast
met een pandrecht ten behoeve van Sogelease”.
De Hoge Raad moet beoordelen of Sogelease bij het begin van de overeenkomst een ‘echte’
of ‘fiduciaire’ eigenaar is geworden.
De Hoge Raad oordeelt dat in dit geval het recht van Sogelease meer dan bescherming tegen
andere schuldeisers omvat. Sogelease is volledig eigenaar en De Zaaiers heeft alleen een
verbintenisrechtelijke aanspraak. Dat is niet anders nu de overdracht plaatsvond in het kader
van financiering. De sale-and-leaseback overeenkomst heeft uiteindelijk als doel gehad om de
drukpers in het vermogen van Sogelease te laten vallen. Een sale-and-leaseback overeenkomst
valt dus niet onder het fiduciaverbod.
ECLI:NL:HR:2003:AF0168 (Oryx/Van Eesteren)
Essentie
Oryx/Van Eesteren gaat over verpanding van vorderingen en de eis van art. 3:228
BW dat het te verpanden goed overdraagbaar en dus verpandbaar moet zijn.
, Art. 3:83 lid 2 BW brengt met zich mee dat de (goederenrechtelijke) overdraagbaarheid van
een vordering kan worden uitgesloten door een contractueel beding. Zo’n beding staat op
grond van art. 3:98 BW in de weg aan een geldige verpanding van de desbetreffende
vordering.
Inhoud arrest
Tot zekerheid voor terugbetaling van een geldlening heeft Elands aan Oryx een pandrecht
verschaft op alle bestaande en nog te verkrijgen vorderingen van Elands. EVN heeft een
opdracht aan Elands gegund, welke in een schriftelijke overeenkomst is vastgelegd. In deze
overeenkomst is een bepaling opgenomen, volgens welke het Elands verboden is om de uit de
overeenkomst voortvloeiende vorderingen te cederen, te verpanden of in eigendom over te
dragen. Ten behoeve van Oryx heeft Elands een op die opdracht betrekking hebbende
vordering op EVN, op pandlijsten opgenomen en deze ter registratie aangeboden. Oryx
vordert, met een beroep op haar pandrecht op de vordering van Elands op EVN, voldoening
van die vordering. De vraag die in dit kader relevant is, en vooral in cassatie aan de orde
komt, is of het in weerwil van het verbod gevestigde pandrecht ten gunste van Oryx geldig is?
De rechtbank en het hof zijn van mening dat het verpandingsverbod met zoveel woorden in de
opdracht is opgenomen, en dat Elands reeds door het aanvaarden van de opdracht aan dat
verbod gebonden is. Hierdoor was Elands niet bevoegd om de vordering op EVN te
verpanden, en is geen pandrecht ten gunste van Oryx tot stand gekomen.
De Hoge Raad stelt voorop dat art. 3:83 lid 2 BW met zich meebrengt dat de
overdraagbaarheid van een vordering kán worden uitgesloten door een contractueel
beding, zoals EVN en Elands zijn overeengekomen. Een overdracht in strijd met dat beding
leidt niet slechts tot wanprestatie van de gerechtigde tot de vordering maar tot niet-
overdraagbaarheid van de vordering zelf, en staat derhalve ex. art. 3:98 BW in de weg
aan een geldige verpanding van de vordering. Daaruit volgt dat de vordering ten gevolge
van het verpandingsverbod in dit geval niet geldig kon worden verpand. Of Oryx ten
tijde van de verpanding op de hoogte was van het verpandingsverbod doet niet ter zake. Een
beroep op art. 3:88 jo. art. 3:329 lid 4 BW faalt, omdat er geen sprake is van onbevoegdheid
die voortvloeit uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht. Ook komt Oryx geen beroep
toe op art. 3:36 BW omdat zij niet is afgegaan op een verklaring of gedraging van de debiteur
van de vordering (in casu: EVN). De enige verklaring waarop zij is afgegaan, is die van haar
wederpartij Elands.
HR 30 januari 1987, NJ 1987, 530 ECLI:NL:HR:1987:AG5528 (WUH/Emmerig q.q)
De vraag in dit rest is of op de dag van de faillietverklaring nog niet verschenen
huurtermijnen, van een voor het faillissement gesloten huurovereenkomst, toekomstige
vorderingen zijn. De Hoge Raad heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Het ontstaan van
de huurtermijnen is namelijk afhankelijk van toekomstige, voor alsnog onzekere
omstandigheden waaronder in het bijzonder de daadwerkelijke verschaffing van het
huurgenot. Dat het hier gaat om toekomstige vorderingen heeft als gevolg dat deze
huurtermijnen in het faillissement vallen en daardoor beheerst worden.
HR 4 december 1998, NJ1999/549, ECLI:NL:HR:1998:ZC2796 (Potharst/Serrée)
Aan de orde is de vraag wie de sterkste rechten kan doen gelden op de meubelvoorraad van
een failliet woninginrichtingbedrijf (Potharst Utrecht): de leverancier (Serrée) die — vóór