Samenvatting grondslagen volgens matrijs
Bron 1
Inclusiviteit = in hoeverre is de maatschappij inclusief, dus mag jij erbij horen.
Sociale verbondenheid = in hoeverre voel jij je verbonden, dus niet per se met je familie maar
bijvoorbeeld met de wijk.
Autonoom= hoeveel kun je zelf bepalen over je leven.
Fysiek vermogen = wat kan ik fysiek aan.
Mentaal vermogen = wat kan ik mentaal aan, waar ligt mijn grens, wat begrijp ik allemaal en hoe
snel pik ik iets op.
Sociaal functioneren= het deelnemen aan het maatschappelijk leven. Welke ruimte en
mogelijkheden de maatschappij jou bied om deel te nemen.
Sociale kwaliteit= samenhang, kwaliteit van leven, hoe inclusief ben je in de maatschappij en in
hoeverre kun je erin participeren.
De bovenstaande 2 begrippen zijn overlappend en horen bij elkaar.
Sociale kwaliteiten zijn voor iedereen anders.
Normatieve professional= hoe gebruik je je normen en waarden als social worker, altijd afvragen wat
het goede is en welke normen en waarden je moet volgen.
Discretionaire ruimte= is de ruimte die professionals krijgen of nemen om binnen de grenzen van de
wet, zinvolle handelingen te stellen. Handelingen die afwijken van de procedures en regels
voorgeschreven door de overheid of het beleid van de organisatie waar ze werken.
Interventies = dat zijn methoden en technieken om het gedrag van cliënt te veranderen en
omstandigheden te beïnvloeden om als doel het leven van de cliënt te verbeteren
Bron 2
3 contexten waarin je functioneert.
- Primaire leefomgeving= thuissituatie, bijvoorbeeld: gezin, partner, woongroep.
Dit heeft betrekking tot de begrippen:
- Zelfredzaamheid = is het vermogen van mensen om zichzelf te redden op alle
levensterreinen met zo min professionele ondersteuning en zorg.
- Zelfregie = het vermogen om je eigen leven en noodzakelijke ondersteuning te regelen en
het praktische vermogen om jezelf te redden in lichamelijk, sociaal en psychisch opzicht.
- Zingeving = de betekenis die het leven voor jou heeft. De achterliggende reden waarom jij
dingen doet.
- Netwerken= formeel of informeel, hebben een gezamenlijk doel. Bijvoorbeeld: familie,
school, sportclub, kerk, politieke partij.
- Gemeenschappen= stad, wijk, land. Geen gezamenlijk doel.
, - Netwerken: Formele en informele netwerken die een gezamenlijk doel hebben (werk,
familie, verenigingen, mantelzorgers, arbeiders, sportclubs, politieke partijen, school,
buurthuizen etc.).
Dit heeft betrekking tot de begrippen:
- Burgerinitiatief = een initiatief dat door burgers opgezet is
- Burgerparticipatie = Bij burgerparticipatie gaat het om het betrekken van en de
betrokkenheid van burgers.
En de laatste context:
- Gemeenschappen: Lokale gemeenschappen zonder gezamenlijk doel (buurt, straat, wijk,
provincie, land)
Bron 3
Ontwikkelingen die invloed hebben op het sociaal werk
- Participeren zo lang mogelijk thuis wonen= minder mensen in instellingen, meer mensen die
thuis wonen en zorg krijgen van familie.
- Eigen kracht= niet iemand verzorgen maar motiveren wat wel mogelijk is. Empowerment en
civil society.
- Kostenbewustzijn= door in preventie (voorkomen) te investeren voorkom je zorg en dus geld
voor in de toekomst.
- Invloed lokale speelveld= wat is er mogelijk per gemeente, elke gemeente is verschillend.
- Sociale technologie= door social media kunnen communities elkaar ondersteunen.
Kenmerken sociale vraagstukken= Complexiteit, onderlinge samenhang, weinig standaard
handelingsrichtlijnen op overlap in vraagstukken.
Wat is een sociaal vraagstuk: Een situatie die veel mensen onwenselijk vinden en een oplossing voor
willen.
T-shaped professional = de vaardigheden en de kennis hebben om te werken. Deze kijkt niet alleen
vanuit het eigen referentiekader naar de situatie, maar kan dit ook benaderen vanuit het
referentiekader van andere disciplines.
Consequenties voor het werk= schakelen en reflecteren, duurzaamheid, procesmatige oplossingen
(gaat om het proces en niet het resultaat), integraal (werken met meerdere disciplines).
Raakvlakken van domeinen = gezondheidszorg, educatie, juridisch, veiligheid, economisch.
Sociaal werker als Verbindingswerker: Je bent als sociaal werker een verbindingswerker omdat je
zorgt dat kwetsbare mensen en buitengesloten groepen weer in verbinding komen met de
maatschappij. Je kijkt wat de mogelijkheden zijn in netwerken. Professionele ondersteuning kan
zorgen voor minder buitensluiting.
Bron 4
,Kerntaken:
1. Bevorderen van het sociaal functioneren van mensen en hun sociale context.
2. Versterken van de organisatorische verbanden waarbinnen sociaal werk plaatsvindt. (samen
werken, regie voeren, dossiers maken, ondernemen/initiatief nemen)
3. Bevorderen van de eigen professionaliteit en de ontwikkeling van het beroep ( een leven lang
leren, blijven reflecteren, meegaan met de tijd)
Eindkwalificaties voor de bachelor:
- Theoretische basiskennis hebben en praktijk kennis ontwikkelen
- Methodisch werken
- Onderzoekend vermogen, verschillende perspectieven zien, complexiteit van vraagstukken,
onderzoeksvragen formuleren
- Dialogisch werken= onderbouwd oordeel vormen
- Communiceren op verschillende niveaus
- Leervaardigheden= reflecteren en aanpassen/verbeteren
- Bewust zijn van normativiteit (waarden en normen), overschrijdingen bespreekbaar maken
en aanspreken, cultuursensitief.
Generieke kwalificaties in het landelijk profiel:
- Benaderen en benaderbaar zijn
- Sociaal functioneren van mensen motiveren
o Primaire omgeving= methodisch, samenspraak met betrokkenen, zelfregie en
participatie
o Gemeenschappen= sociale cohesie, rechtvaardigheid, veiligheid, sociaal beleid
beïnvloeden
- Effectief en efficient werken, prijs kwaliteit vergelijken, open en duidelijk zijn
- Samenwerken
- Actief en ondernemend werken
- Leren en reflecteren= aansluiten en ontwikkelen
- Onderzoeken, houding, kennis van andere toepassen
Bron 5
Hoofdstuk 1 : De maatschappelijke context van sociaal werk
Competenties, eigenschappen en taken van de sociaal werker 2020.
Vraagstukken binnen het sociale domein.
Beroepen binnen het sociale domein.
Geschiedenis van sociaal werk in vogelvlucht.
, Belangrijkste eigenschappen sociaal werker:
- Benaderen en benaderbaar zijn
- Onderzoekend vermogen
- Samenwerken
- Verantwoording afleggen
Het sociale domein: Brede categorie waarin het sociaal werk plaatsvindt. Het werk van de social
worker bevindt zich vooral in de categorieën welzijn, werk en inkomen, jeugdzorg en
volksgezondheid (zorg en welzijn sector).
Transities wetten In 2015 zijn er grote transities geweest voor meer duidelijkheid over welke
instellingen en wetten nou onder het sociale domein vallen. De ziekenzorg, huisartsen en
specialisten werden weggehaald. Degene die nog wél onder het sociale domein vallen zijn:
- De wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) (gericht op participatie en zelfredzaamheid)
- De participatiewet (gericht op werkgelegenheid)
- De jeugdwet
- Passend onderwijs
- Zorgverzekeringswet (basiszorg die wordt vergoed)
Beroepen binnen het sociale domein:
- Maatschappelijk werk: Schuldhulpverleners, wijkwerkers, buurtpreventie, maatschappelijke
werkers etc.
- Geestelijke gezondheidszorg: Tbs-klinieken, psychologen, psychiaters, ggz, verpleegkundigen
etc.
- Gehandicaptenzorg (verstandelijk en fysieke beperking): Gehandicaptenzorg,
activiteitenbegeleiders, ambulant begeleiders etc.
- Jeugdzorg: jeugd reclassering, jeugdzorgplus, pleegzorg, gesloten instellingen, voogden,
jeugdzorgwerkers etc.
Sociale kaart: Overzicht van wat er aan zorg en ondersteuning in een gemeente beschikbaar is.
Vraagstukken binnen het sociaal domein: sociaal werkers lossen vraagstukken op vanuit de drie
contexten (primaire leefomgeving, netwerken, gemeenschappen).
Bron 6
Hoofdstuk 2: De maatschappelijke context van sociaal werk
Actoren in het sociale domein.
Het web van actoren in het sociale domein op drie niveaus.
De verhouding van sociaal werkers tot dit web van actoren?
Verschillende actoren (beroepsgroepen en functies) in het sociaal werk:
1 ) Actoren op mirco-niveau: (de burgers)
- Sociale steun->Emotionele of praktische steun door mensen uit de omgeving (familie,
vrienden).
- Mantelzorg ->Langdurige vrijwillige zorgverlening bij een chronische ziekte of beperking.
Deze zorg kan bijv. zijn: huishouden, financiën regelen, lichamelijke zorg. Deze zorg is voor
minimaal 4 weken. Een mantelzorger krijgt GEEN geld.