Introcollege behandeling - 10 oktober 2022
Literatuur -> ook goed kijken naar de methode = belangrijk. Ook de sterke en minder sterke kanten
van een studie.
Evalueren studies:
Methodologische keuzes onder de loep: design (experimenteel/niet-experimenteel, wat was de
controleconditie (indien gebruikt), voor- en nametingen of follow-up, gepaste populatie
onderzocht? Gepaste goede meetinstrumenten gebruikt?
Resultaten en conclusies: zijn er valide conclusies getrokken, geen ongepaste generalisaties naar
andere populaties? Is de studie gepubliceerd in vaktijdschrift?
Ethische issues?
Bij bestudering onderzoek in de literatuur
Aandacht voor design en resultaten
Is er een controlegroep of -groepen?
Waar bestaat deze uit?
Is er random toewijzing aan groepen?
Is het groepsdesign of N=1?
Wat waren de resultaten?
Hoe sterk waren de effecten of verbanden?
Statistisch significant betekent niet altijd klinisch zichtbaar of relevant
Groepsgemiddelden: niet voor iedereen hetzelfde resultaat
N=1 voor klinische praktijk vaak meer relevant
Naast effectiviteit ook kijken naar toepassingsgeschiktheid van de interventie
Etnisch-culturele achtergrond cliënt, SES, gezinssamenstelling, leeftijd, verstandelijke vermogens,
lichamelijke gezondheid, gender, religieuze overtuigingen.
Interventies zijn puur cognitief of puur behavioristisch
Cognitieve psychologie aangeboren mentale structuren zoals schema’s, perceptie en geheugen die
constant veranderen door de omgeving.
Veel interventies richten zich op cognitieve herstructurering
Minder goed bruikbaar bij zeer jonge kinderen en cliënten met een intellectuele beperking
Invloed behandelaarsfactoren
Om effectiviteit te onderzoek is toch het gedrag weer nodig
Evidence based practice en practice based evidence
Behaviorisme al het gedrag is aangeleerd door de omgeving door middel van conditionering
(Social learning theory Bandura – imitatie door observatie past hier ook bij) en conditionering
Veel empirisch bewijs
Meetbare factoren
Doet geen uitspraak over cognitieve factoren
Groeps- en N=1 design
Experimenteel en toegepast
Evidence based practice en practice based evidence
Cognitieve gedragstherapie -> zowel cognitieve als gedrag veranderen / ten goede komen.
3 generaties interventies
, 1. 1960-1980: gebaseerd op waarneembaar gedrag (behaviourisme en social learning theory).
Ontstaan van gedragsmodificatie (gebaseerd op principes van operante conditionering) en
gedragstherapie (gebaseerd op principes van klassieke conditionering).
Operant conditioneren
Reinforcement (+/-): wanneer iets ervoor zorgt dat gedrag voor blijft komen of meer voorkomt,
niet hetzelfde als beloning. Beloning is vanuit de persoon die het ontvangt.
Punishment (+/-): wanneer iets ervoor zorgt dat gedrag niet meer voorkomt of minder
Voorbeelden gedragsmodificatie
Reinforcementschema’s/beloningsschema’s
Gedrag op uitdoving zetten: het gedrag waarvan je wil dat het gaat uitdoven, wordt niet
meer beloond (negeren, kind apart zetten). Je moet hier consequent in zijn. Het gedrag zal
eerst stijgen omdat het kind de beloning weer wil krijgen.
Punishment
Klassiek conditioneren
Maakt altijd gebruik van een onvoorwaardelijke conditionele reflex/stimulus.
Voorbeelden gedragstherapie
Aversietherapie: blootstellen aan klassieke conditionering op het gebied van alcohol,
homoseksualiteit. Aversieve stimulus geven (schrikreactie, angst reactie) om het gedrag af te
leren
Flooding: full on blootstelling aan stimulus om de angstreactie uit te doven (exposure).
Geleidelijke exposure heet systematische desensitizatie.
2. 1980-1990: toenemende aandacht voor de rol van cognities (verbaal en non-verbaal).
Ontstaan van cognitieve gedragstherapie (CGT) -> parapluterm voor veel interventies die zowel
cognitie als gedrag willen veranderen.
Leren = verandering in cognities én gedrag
Cognitieve herstructurering: anders gedragen én anders denken
Beck (’60): CGT als behandeling van depressie, daarna ook ingezet voor andere vormen van
psychopathologie.
CGT 3 elementen:
Actieve participatie van de cliënt
Motivatie: behandelaar laat de cliënt de waarde van verandering inzien en doet er alles aan
om de cliënt te motiveren
Richting geven: behandelaar maakt een behandelplan dat de cliënt begrijpt en waar hij/zij
zelf aan bijdraagt
Kenmerken CGT: gestructureerd, samenwerking, probleem-georienteerd, psycho-educatie,
oplossingsgericht, verandering/bijstellen van schema’s, behandeling binnen een tijdslimiet
3. 1990 – nu: meer aandacht in CGT voor functies van cognities en gedrag en de context waarin
deze zich afspelen -> inzicht krijgen in eigen gedrag en gedachten (mindfullness,
dagboektechnieken, acceptance & commitment therapie).
Niet zozeer gericht op verandering, maar verwondering: waarom, waarom nu, wat gebeurd
er?
Voorbeelden: mindfulness, reflectie, zintuiglijke bewustwording, relaxatie, ervaringsgerichte
strategieën.
Gastcollege Urban Skillsz – 17 oktober 2022