Een duidelijke samenvatting van het vak IMAW met als doel zo min mogelijk pagina's te gebruiken. Het is overzichtelijk en fijn geschreven en heb er zelf een 8 mee kunnen halen op het tentamen.
HC2 - Karl Marx 1
Voorafgaand aan Marx 1
Marx en Engels en het historisch materialisme 1
Ongelijkheid in Nederland 2
HC3 - Durkheim 3
Voorafgaand aan Durkheim 3
Durkheim en het structureel-functionalisme 3
Het structureel-functionalisme toegepast 3
HC4 - Parsons en Merton 4
Parsons en zijn socialisatietheorie 4
Merton en zijn theorie over anomie 4
HC5 - Max Weber 5
Verstehen en het ideaaltype 5
Modernisering is rationalisering 5
HC6 - Kritische Theorie 7
De Frankfurter Schule 7
Horkheimer en Adorno 7
Moderniteit: Het onvoltooide project 8
HC7 - Conflicttheorie en reproductie van ongelijkheid 8
Vormen van stratificatie en conflict 8
Internationale conflicten 9
Reproductie van ongelijken 9
HC10 - Gender en seksualiteit 14
Genderongelijkheid en feministische theorie 14
Seksualiteit, bio-macht en queer theorie 15
,HC1 - Introductie
Sociologie = Een wetenschap die zich richt op hoe mensen vormgeven aan hun leven met
vragen over hoe we met elkaar samenleven, welke invloed we op elkaar hebben en hoe de
omgeving waarin we wonen ons mogelijkheden biedt en beperkingen geeft.
● Sociologie kan ook veel effect hebben op individuele keuzes.
○ Individuen en hun interacties (microdynamics) worden beïnvloed door
context, waarbij keuzevrijheid (agency) ook een rol speelt.
● De focus ligt op hoe macro structuren de organisatie van ons sociale leven
vormgeven en hoe ze keuzes en mogelijkheden aan individuen geven of beperken.
Comte (1798-1857) kwam als eerste met de term sociologie tijdens de Verlichting.
Hiervoor werd het denken over de samenleving beschreven door filosofen.
- Comte kwam met het positivisme en gebruikte daarvoor regels van
natuurwetenschap met empirisme als uitgangspunt.
= De werkelijkheid kunnen waarnemen met indicatoren. Met statistiek kunnen we de
relaties tussen kenmerken vaststellen.
Een andere dominante benadering binnen de sociologie is de interpretatieve benadering.
= Het verklaren van sociale fenomenen door het begrijpen van de alledaagse
gecontextualiseerde werkelijkheid.
Sociologische theorieën zijn verzamelingen van concepten en uitspraken over relaties
daartussen, waarmee de patronen en processen in de samenleving worden begrepen.
● De theorieën geven antwoord op vragen over empirische sociale fenomenen.
HC2 - Karl Marx
Voorafgaand aan Marx
Er waren voor Marx (1818-1883) al meerdere denkers die dachten over a.o. welvaart:
● Hobbes (1588-1679) had al ideeën gelijk aan die van Marx. Hij beschreef mensen als
hebzuchtig, waarbij de een meer bezit dan de ander.
● Locke (1632-1704) zei dat het rationele eigenbelang van de mens een positief effect
zal hebben op het welzijn van een individu en van de gehele samenleving.
● Smith (1723-1790) keek voornamelijk naar de welvaart in een land en constateerde dat
het kapitalisme met arbeidsdeling het meest geschikt was.
○ Marx had op dit idee kritiek: de welvaart neemt wellicht toe, maar niet in
gelijke mate voor iedereen, met name voor de arbeidersklasse
Marx en Engels en het historisch materialisme
Karl Marx en Friedrich Engels (1820-1895) werkte veel samen aan hun theorieën.
- Het historisch materialisme was hun grootste theorie: veranderingen in de wijze waarop
men in het bestaan wordt voorzien, verklaren de loop van de geschiedenis.
● Kapitaalbezitters bezitten de productiemiddelen en hebben winst maken als doel.
○ Arbeidskrachten vervullen diensten maar krijgen slecht betaald → uitgebuite
proletariaat/arbeidersklasse → groeiende ongelijkheid
■ Dit fenomeen het ook wel de wet van kapitalistische accumulatie,
waarbij rijken rijker worden en armen armer.
● De kapitaalbezitters betalen hun arbeiders weinig door het systeem waar ze in zitten;
uit zijn op een zo hoog mogelijke winst is het doel.
○ Productiekosten moeten daarom zo laag mogelijk worden gehouden
1
, ■ Dwang kan worden uitgeoefend door arbeiders te vervangen door
machines of andere arbeidskrachten die zelfs minder accepteren.
Marx kwam met het idee dat arbeiders zich bewust zouden worden van hun positie en d.m.v
een revolutie het systeem omver zouden werpen.
● Het kapitalisme zou dan vervangen worden door een communistisch systeem.
Werk was volgens hem een verhandelbaar goed geworden wat allen uitgedrukt wordt in
geldwaarde; er is in zo’n geval sprake van commodificatie.
● Kapitaalbezitters betalen lonen maar de gebruik-waarde (= hoeveelheid arbeid) is hoger.
○ Het verschil daartussen, surplus-waarde, vormt de winst voor kapitaalbezitters.
● Dit maakte samen met de uitbuiting het kapitalistische systeem voor Marx een illusie.
○ Men is genoodzaakt slecht werk te accepteren door o.a een vals bewustzijn.
■ Het systeem appelleert aan vrijheid, geluk van geld en consumptie,
waardoor men bereid is om toch te werken.
Het voornaamste probleem van het kapitalisme is volgens Marx de arbeidsdeling.
● Volgens Smith is arbeidsdeling essentieel voor productiegroei en daarmee welvaart
● Marx vindt juist dat het individuen reduceert tot gebruik-waarde; er is geen
menselijkheid meer te vinden in het werk.
Het kapitalistische systeem leidt tot een grote mate aan vervreemding:
● Vervreemding van het product dat gemaakt wordt.
● Vervreemding van het productieproces.
● Vervreemding van de menselijke essentie (creativiteit en hoger bewustzijn).
● Vervreemding van elkaar; men leeft om te werken.
Ongelijkheid in Nederland
Er zijn verschillende verklaringen te geven over waarom de voorspellingen van Marx en
Engels nauwelijks zijn uitgekomen:
● De rol van scholing (en de onderwijsexpansie)
○ Over geschoolde arbeiders kun je minder dwang uitoefenen.
○ Geschoolde en gespecialiseerde arbeid is minder eenvoudig te vervangen.
● Groeiende middenklasse en opwaartse mobiliteit
○ Men kan gaandeweg hun leven een beter inkomen krijgen.
○ Arbeiders zijn soms mede-aandeelhouders → meer inspraak
● De komst van stemrecht, partijen en vakbonden
○ Arbeidersklasse heeft stemrecht afgedwongen en zich verenigd in vakbonden
en politieke partijen, waardoor ze naar meer gelijkheid kunnen streven.
De overheid kan komen met voorzieningen voor beter bestaan voor de arbeider. Zo wordt er
in Nederland het bestaansminimum gegarandeerd d.m.v het minimumloon.
- Ongelijkheid kan gemeten worden tussen verschillende groepen:
● Tussen kapitaalbezitters en arbeiders
● Tussen de rijkste 10% en de armste 10%
● Tussen verschillende groepen in de samenleving (geslacht, leeftijd etc)
- Ongelijkheid kan gaan over verschillende waardes zoals vermogen of inkomen.
De verheerlijking van rijkdom heeft te maken met ideologie, die wordt vormgegeven door de
heersende klasse. Dit zorgt ervoor dat we tegelijkertijd het systeem ondersteunen.
2
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper zoestern1. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.