College 1
H1 Introduction
Brein is een orgaan.
Bestaat uit zenuwweefsel. Zenuwcellen(neuronen en gliacellen).
Neuronen: informatieverwerking. Gliacellen: ondersteunen neuronen.
Aangeboren en aangeleerd gedrag.
Kleiner, eenvoudiger zenuwstelsel: minder complexe gedragingen. Vooral aangeboren.
Complexer zenuwstelsel: meer leerprocessen(aangeleerd). Complexer gedrag.
Namen hoef je niet te kennen.
Evolutie
Hersenvolume bijna verdrievoudigd. Meer complex gedrag, grotere hersenen.
Encefalisatiequotiënt: hersengewicht: lichaamsvolume(verwacht hersengewicht).
Waardoor is brein groter:
Leefwijze
Hoog metabolisme: veel brain power. Door efficiënte koeling. Verbruik van voedingsstoffen.
25% zuurstof van lijf gaat naar hersenen, 70% glucose naar hersenen.
Neotenie: moderne mensen lijken op jonge versies van voorouders.
Groter brein niet beter(binnen soort). Gaat om verbindingen tussen hersenen.
H2
Structuur en functie van hersenen.
Hersenen zijn flexibel: neurale plasticiteit.
Dorsaal: rug
Ventraal: buik
Mediaal: midden
Lateraal: zijkant
Anterieur: voor
Posterieur: achter
Rostraal, caudaal.
Superieur(bovenkant brein), inferieur(onderkant).
Coronale sectie: frontal view
Horizontale sectie: dorsal view
Sagittale sectie: medial view
Dorsaal, ventraal aanzicht. Dorsaal als je van bovenaf kijkt. Ventraal als je van onder kijkt.
Hersenvliezen: meninges
- duramater. Harde laag
- arachnoid layer
- pia mater. Zachte hersenvlies.
Subarachnoid space: tussen arachnoid en pia mater. Zit vloeistof CSF(cerebrospinale
vloeistof) in.
Ziet vliezen terug in het ruggenmerg.
Bloedtoevoer
CVA: cerebro vasculair accident.
Herseninfarct(ischemisch): bloedprop
,Hersenbloeding(hemorragisch): bloeduitstorting.
Schedel hard, daardoor hersenen geplet bij hemorragisch.
Cerebrum: grote hersenen.
Cerebellum: kleine hersenen
Hersenstam.
Hoe hoger een structuur, hoe hogere orde functies(complexer).
Hersenschors(cerebrale cortex): alle cellen. Maar heel dun
Witte stof: zenuwvezels. Aan binnenkant.
Grijze: zenuwcellen. Aan buitenkant.
Reticulaire stof: netvormig. Mix cellen en vezels.
Gyrus: bocht
Sulcus: groef
Fissure: diepe groef. Diepe sulc.
Ventrikelsysteem: zit ook CSF in.
College 2
Indeling zenuwstelsel.
Centrale, perifere zenuwstelsel.
Centraal: hersenen, ruggenmerg.
Somatic: motorische, sensorische informatieverwerking.
Autonomic: automatisch, buiten ons bewustzijn. Spijsvertering.
Enteric: niet behandelen. Darmen, spijsvertering.
,Centraal: aansturen van gedrag. Brein: gedrag met doel. Ruggenmerg: reflexmatig gedrag.
Ontogenese: ontwikkeling van organisme van bevruchting tot volwassenheid.
Somatisch:
Ruggenmerg:
Zenuwcellen verbonden door zenuwvezels(axonen).
Bundel zenuwvezels= tractus(binnen centrale zenuwstelsel).
Buiten centrale zenuwstelsel(brein, ruggenmerg)= zenuw.
Corpus callosum(hersenbalk): zenuwvezels. Voorbeeld van tract.
Ruggenmerg: binnenkant grijze stof, buitenkant witte stof.
Beschermd door ruggenwervels.
Segmentatie: ruggenmerg opgedeeld.
Segmenten:
- Cervicaal
- Thoracaal
- Lumbaal
- Sacraal
- Coccygeaal
Hoe hoger beschadigt: hoe meer schade. Hebben hogere functies.
Segment opdelen in dermatomen. Elk dermatoom heeft 2 ruggenmergzenuwen.
- sensorisch. Affarent: binnenkomend, van buitenaf. Input. Naar je brein toe.
- motorisch: Efferent: Van binnenuit. Output. Van je brein naar spier.
Wet van Bell en Magendie:
Dorsale hoorn: sensorisch. Pijn, temperatuur.
Ventrale hoorn: motorisch. Spieren, reflexen.
, Reflexen: niet in je brein. Automatisch.
Bilaterale paren: ruggenmergzenuwen aan beiden kanten van ruggenmerg.
Hersenzenuwen(cranial)
Ipsilateraal: 1 set voor linkerkant en 1 voor rechterkant.
Vagus: door heel het lichaam.
Trochlearis: niet 1 aan linkerkant en 1 aan rechterkant.
Hersenzenuwen lopen niet via het ruggenmerg.
Ontsteking hersenzenuw. Aangezichtsverlamming. Virale infectie.
Autonome zenuwstelsel
Sympathicus: activerend, opwindend. Flight or fight response. Verbonden met thoracale en
lumbale ruggenmerg. Ganglia dichtbij ruggenmerg.
Preganglionaire vezels kort, postganglionaire vezels lang.
Acetylcholine+norepinephrine.
Parasympathisch: relaxen. Inhiberende processen. Verbonden met sacrale segmenten en
hersenzenuwen. Ganglia(cellen) bij organen.
Preganglionaire vezels lang, postganglionaire vezels kort.
Acetylcholine.
Hersenstam
Achterhersenen: motorische functies. hindbrain. Rhombencephalon(metencephalon,
myelencephalon). Metenc: pons, cerebellum. Myelenc.: medulla oblongata.
Reticulaire formatie: netvormige structuur. Slaap, opwinding
Pons: verbindt cerebellum met rest van hersenen.
Medulla en pons: vitale functies.
Cerebellum: complexe bewegingen. Coördinatie, timing.
Middenhersenen: mesencephalon. Sensorische functies. Dorsale kant: sensorisch, ventraal:
motorisch. Knobbels. Grote: visueel, kleine: audio.
Red nucleus: bewegen ledematen.
Substantia nigra: initiëren van bewegingen. Mensen met parkinson te weinig substantia
nigra.
Tussenhersenen: diencephalon. Sensorische en motorische informatie integreren.
Thalamus: integreert sensorische informatie en stuurt door naar gebieden in hersenschors.
Hypothalamus: reguleert hormoonproductie via hypofyse. Betrokken bij bijna alle aspecten
van gedrag.