Samenvatting van de stof van het boek ontwikkelingspsychologie. Social work leerjaar 1. De stof is samengesteld door de Hogeschool Utrecht dus zal alleen passen bij HU studenten. Elk hoofdstuk is behandeld behalve de schooltijd. Met alle begrippen die behandelt worden in het boek.
ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE ALLE STOF
1. Ontwikkeling van het kind.
Ontwikkelingspsychologie = Studie naar patronen van groei, verandering en stabiliteit van de
conceptie tot ouderdom.
Thema’s binnen ontwikkelingspsychologie =
Fysieke ontwikkeling (lichamelijke en seksuele ontwikkeling)
Cognitieve ontwikkeling (intellectuele vermogens, denken, leren enz.)
Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling – emotionele ontwikkeling (sociale relaties, emoties)
en karakter, omgang met anderen.
Leeftijdsgroepen zijn:
1. Prenatale periode (conceptie tot geboorte)
2. Babytijd (0-2)
3. Peuter en kleutertijd (2-6)
4. Schooltijd (6-12)
5. Adolescentie (12-20)
Prepuberteit = voorafgaand aan puberteit met niet zichtbare veranderingen in menselijk
lichaam.
De leeftijden zijn niet precies maar een sociale constructie= de realiteit is breed geaccepteerd en
verschilt per cultuur en maatschappij.
Nature VS Nurture
Nature = alles wat je van je biologische ouders geërfd hebt, je genen, aanleg.
Nurture = omgevingsinvloeden die ons gedrag bepalen - bijv. een kind dat te klein geboren wordt
omdat de moeder alcohol heeft gedronken.
Maturatie = proces van geleidelijk ontvouwen van voorbestemde genetische informatie (nature)
De verschillende perspectieven:
1. Het psychodynamische perspectief= SIGMUND FREUD
Gedrag wordt gemotiveerd door innerlijke krachten en herinneringen, onbewust en met geen
controle.
Verbonden aan de psychoanalytische theorie van Freud = dat inhoudt dat onbewuste krachten
bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag.
Met 3 aspecten:
1. ID = primitieve, aangeboren deel van de persoonlijkheid. Met driften vanuit het
genotsprincipe, zoveel mogelijk bevrediging en weinig moeite. Baby’s hebben alleen een
ID.
2. EGO= rationele deel van de persoonlijkheid. Met realiteitsprincipe, houdt het ID in toom
voor de veiligheid van anderen.
3. SUPEREGO= geweten tussen goed en kwaad.
1
,Volstrekt de psychoseksuele ontwikkeling lopend door fases
Orale fase (via de mond) 12-18 maanden
Anale fase (anus) 18 tot 3 jaar, kinderen gaan verzetten tegen ouders.
Fallische fase (3-5/6 jaar) interesse in de genitaliën.
Latentiefase (seksualiteit niet belangrijk) 6 jaar tot adolescentie
Genitale fase (geslachtsdelen) 3 tot 5 jaar en vanaf adolescentie
- Fixatie = Blijven hangen in een fase.
- Regressie= teruggaan naar fase.
De psychosociale theorie van Erikson zegt dat je je hele leven verder ontwikkeld in tegenstelling tot
Freud. Met in elke fase een conflict dat je moet oplossen om verder te gaan.
Oedipuscomplex= de jongen wordt verliefd op moeder en ziet vader als rivaal.
2. Het behavioristisch perspectief
Kijkt naar waarneembaar gedrag en extreme stimuli (voorwerpen en gebeurtenissen) van buitenaf op
gedrag. (Nurture) kijkt naar gedrag in plaats van wat er in het hoofd gebeurt.
Gedragen/reactie (responsen) en omgevingsfactoren (stimuli) – stimulus, respons, leren
Klassieke conditionering= reageert op een stimulus die anders is dan normaal. Door twee prikkels
tegelijk aan te bieden gaat het individu ze met elkaar associëren.
Operante conditionering= door het individu te straffen of belonen gaat hij het gedrag associëren met
iets leuks of vervelends en het gedrag dan juist stoppen of herhalen.
Gedragsmodificatie= de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en ongewenst gedrag te
verlagen.
De Sociaal- cognitieve theorie (Bandura) = Het gedrag van een ander observeren en daarna te
imiteren.
1. Aandacht: je neemt het gedrag van model waar.
2. Retentie: later tijdstip gedrag herinneren
3. Reproductie: nadoen van het gedrag
4. Motivatie: gedrag te leren en uit te voeren, omdat je ziet dat het iets oplevert.
3. Het Cognitief perspectief
‘Richt zich op de processen dat mensen de wereld steeds beter leren kennen, begrijpen en
overdenken.’ Wat mensen denken.
Jean Piaget – kinderen lopen een reeks cognitieve ontwikkelingsfases door waarbij onze kennis
toeneemt en verbeterd.
Menselijk denken is opgebouwd uit schema’s = georganiseerde mentale patronen die acties en
gedrag vertegenwoordigen.
- Adaptie van kinderen= Het aanpassen aan de omgeving.
- Assimilatie= hoe mensen een nieuwe ervaring ervaren door hun bestaande schema’s.
- Accommodatie= de verandering van het denken als reactie op de nieuwe ervaring en stimuli.
2
, De informatieverwerkingstheorie = benadering van cognitieve ontwikkeling om te achterhalen op
welke manier mensen informatie coderen, opslaan en terughalen. Gaan meer uit van kwantitatieve
verandering. Capaciteit van denken wordt groter.
4. Het systemisch perspectief
‘Relatie tussen individuen en hun fysieke wereld, persoonlijksheidswereld en sociale wereld’
Bio-ecologisch model van Bronfenbrenner = 5 omgevingsniveaus die elk organisme gelijktijdig
beïnvloeden. De systemen staan ook in verbinding met elkaar.
Microsysteem = directe omgeving waarin kinderen leven. Zijn zelf actief in het micro-
systeem. Thuis, ouders, leraren, vrienden.
Mesosysteem = zorgt voor verbindingen tussen de onderdelen van het microsysteem.
Directe en indirecte invloeden die ons met elkaar verbindt.
Exosysteem = algemenere invloeden. (Gemeentes, scholen, kerken)
Macrosyteem= culturen van een individu. Maatschappij, religie, overheid.
Chronosysteem = invloed van het verstrijken van de tijd. Historische gebeurtenissen en
veranderingen.
Sociaal-culturele theorie van Vygotsky= ontwikkeling is het resultaat van sociale interacties tussen
leden van een cultuur. (Omgevingsfactoren, wederzijdse interactie)
Scaffolding = krijgen kinderen ondersteuning bij een taak die net boven hun niveau ligt. Waardoor zij
een hoger niveau kunnen bereiken.
5. Evolutionair perspectief
Bekijkt gedrag vanuit de genetische erfenis van onze voorouders. (Charles Darwin, evolutietheorie)
Ethologie = kijkt naar de invloed van biologische kenmerken op gedrag/gedragsgenetica =
erfelijkheid op gedrag.
Zelfdeterminatietheorie = menselijke motivatie uitgaande van 3 basisbehoeftes: autonomie,
verbondenheid en competentie.
Het is altijd een combinatie van nurture en nature. Omgevingsinvloeden kunnen invloed hebben op
de uiting van genen.
Temperament= Een individuele stijl van reageren die erfelijk is. En die door kan worden gezet als de
ouders daar een omgeving voor creëren.
Multifactoriële overerving = eigenschappen die bepaald kunnen worden door genetische en
omgevingsfactoren.
- Genotype = geërfd van ouders
- Fenotype = hoe die geërfde eigenschappen tot stand komen.
Neuroticisme= de mate van emotionele stabiliteit.
- Gameten= geslachtscellen van de moeder en vader die een nieuwe cel vormen tijdens de
bevruchting.
3
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper lievehoorn. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,99. Je zit daarna nergens aan vast.