Beginselen van de democratische rechtsstaat
Beginselen van het Nederlandse staatsrecht
Hoofdstuk 6 Raad van State, Algemene Rekenkamer, Nationale ombudsman en vaste colleges van
advies
De Raad van State adviseert de Koning en de ministers (bevoegdheden: art. 73 GW). Het bestaat uit
de Koning, een vice-president en ten hoogste tien leden. Het kent een Afdeling advisering, waar de
vice-president in zit, en een Afdeling bestuursrechtspraak. De Koning verschijnt alleen bij plechtige
gelegenheden, voor de rest ligt de leiding bij de vice-president. Staatsraden kunnen worden
benoemd. Zij zijn geen lid van de Raad van State, maar maken deel uit van een van beide of beide
Afdelingen. De adviezen van de Afdeling advisering worden door de Tweede Kamer geopenbaard.
Taken Raad van State: adviseren, rechtspraak in bestuursgeschillen en als er geen regent is die het
koninklijk gezag zou moeten uitoefenen, oefent de Raad van State het koninklijk gezag uit.
Hoofdstuk 8 Wetgeving
Nederland heeft geen zuivere machtenscheiding, overal zijn checks and balances aangebracht. Een
orgaan kan verschillende functies hebben op zowel het uitvoerende, wetgevende als het
rechtsprekende vlak. In Nederland worden functies vaak door een combinatie van organen
uitgevoerd.
De wetgevende functie: regering en Staten-Generaal. De regering moet ook zorgen voor het bestuur
van het land. De wetgever kan en opdracht tot wetgeving aan een ander orgaan geven, delegeren.
Wet in formele zin: gezamenlijk besluit van regering en Staten-Generaal.
Wet in materiële zin (algemeen verbindend voorschrift): besluiten worden gekenmerkt door de
inhoud. Een besluit dat algemeen is, voor herhaalde toepassing vatbaar, bestemd om buiten de
administratie te werken en dat burgers of overheidsorganen bindt. Een bepaling is verbindend als
een wetgever en lager orgaan gemachtigd heeft tot het vaststellen ervan. Legaliteitsbeginsel: de
grondregel dat geen orgaan een bevoegdheid kan hebben die niet op de Grondwet of de wet berust.
Zelfstandige algemene maatregelen van bestuur: algemene maatregelen van bestuur die niet op een
wettelijke delegatie berusten.
Ministers worden niet bevoegd geacht zonder grondslag in de wet algemeen verbindende
voorschriften vast te stellen.
Uitvoeringsvoorschriften: besluiten die geen zelfstandige normstelling bevatten, maar allen bepaalde
details van en bestaande regeling invullen.
De Tweede Kamer en de regering hebben initiatiefrecht, indienen van wetsvoorstellen.
Voorbereiding van een wetsvoorstel: Het wetsvoorstel moet een centrale gedachte en een vorm
krijgen. De problemen hierbij moeten worden opgelost door de met het ontwerpen van wettelijke
regelingen belaste ambtenaren van het departement van de minister. De minister benoemt een
commissie als het onderwerp bij verschillende groepen verschillende reacties oproept. Als het
onderwerp erg belangrijk wordt gevonden, wordt ook een staatscommissie aangesteld. Het eerste
stadium waarbij het wetsvoorstel het departement verlaat is indiening bij de ministerraad. Als de
ministerraad akkoord gaat, wordt het wetsvoorstel bij de Afdeling advisering van de Raad van State
ter overweging aanhangig gemaakt door de Koning op voordracht van de betrokken ministers. De
Afdeling advisering toets het wetsvoorstel op drie aspecten:
1. Beleidsmatige inhoud van het wetsvoorstel.
2. Juridische kwaliteit van het wetsvoorstel: past het voorstel in het bestaande rechtssysteem.
3. Wetstechnische kwaliteit van het wetsvoorstel: beoordelen van innerlijke consistentie van
het voorstel.
, De Afdeling stuurt het advies naar de betrokken minister. Als de minister deze adviezen gebruikt, dan
moet opnieuw over het wetsvoorstel worden beraadslaagd in de ministerraad. Daarna stuurt de
minister een verzoek aan de Koning tot het doorsturen aan de Tweede Kamer, wat de Koning doet
met een koninklijke boodschap.
Zodra de voorzitter van de Tweede Kamer het voorstel ontvangt, wordt het openbaar gemaakt.
Wetsvoorstellen worden door de voorzitter in handen van een algemene of vaste commissie gesteld,
of voordat het onderzoek door de commissie wordt begonnen, wordt een debat op hoofdlijnen over
het wetsvoorstel gehouden. De commissie onderzoekt het wetsvoorstel en brengt een verslag uit. Dit
verslag wordt gestuurd naar de betrokken minister. De commissie kan ook een nader verslag
uitbrengen. Dit kan schriftelijk of mondeling. Met toestemming van de kamer kan de commissie ook
tot een wetgevingsoverleg besluiten, vooral bij ingewikkelde wetsvoorstellen. In een
wetgevingsoverleg kan over de details van de voorgestelde artikelen, amendementen en moties
worden beraadslaagd, stemmingen vinden plaats in de plenaire vergadering. Ook kan een commissie
een openbare hoorzitting houden of een rondetafelgesprek beleggen.
Als de Tweede Kamer een amendement aanneemt, is het wetsvoorstel gewijzigd.
Er zijn onaanvaardbare en ontoelaatbare amendementen. Een amendement is ontoelaatbaar als het
een strekking heeft, tegengesteld aan die van het wetsvoorstel of als er tussen de materie van het
amendement en die van het voorstel geen rechtstreeks verband bestaat. Alleen de Tweede Kamer
kan over de toelaatbaarheid beslissen. Besluiten door de Tweede Kamer kunnen zonder stemming
genomen worden, door handopsteken en door hoofdelijke stemming. De Eerste Kamer kan het
wetsvoorstel aannemen of verwerpen, maar niet amenderen. Als de Eerste Kamer het voorstel
verwerpt en de regering wil het onderwerp wel geregeld zien, dan moet zij een nieuw wetsvoorstel
indienen bij de Tweede Kamer voorzien van de door de Eerste Kamer verlangde wijziging of
aanvulling. Novelle: een wetsvoorstel tot wijziging van een wet die nog niet bestaat. Als een
wetsvoorstel door de Eerste Kamer is aangenomen, gaat het naar de Koning en wordt het voorstel
door hem ondertekent en door de verantwoordelijke minister (contraseign).
Als een wetsvoorstel door de Tweede Kamer is ingediend en goedgekeurd door de Eerste Kamer,
moet de regering zich beraden over de vraag of zij het voorstel zal bekrachtigen.
Een referendum, volkstemming over een door de overheid te nemen of gesloten besluit, zou ernstige
bezwaren van het volk kunnen voorkomen.
- Facultatief: referendum voor geen enkel geval verplicht voorgeschreven.
- Wetgevingsreferendum: referendum heeft betrekking op door de Staten-Generaal
aangenomen wetsvoorstellen en op stilzwijgende goedkeuring van verdragen.
- Correctief en beslissend: referendum is bedoeld ter correctie op door de beide kamers
aangenomen wetsvoorstellen, die na een bindende kiezersuitspraak bij referendum niet
bekrachtigd zouden mogen worden.
Wet raadgevend referendum: een raadplegend correctief wetgevingsreferendum kan worden
gehouden over wetten en over stilzwijgende goedkeuring van verdragen die binnen het Koninkrijk
alleen voor Nederland of een deel daarvan gelden. Ook het burgerinitiatief kan de kloof tussen
kiezers en gekozenen kleiner maken. Burgers mogen een voorstel doen, maar de behandeling van
het voorstel ligt bij de Tweede Kamer.
Wetgeving opdragen aan andere instanties dan de formele wetgever kan door een algemene
decentralisatie, waarbij een algemene regelingsbevoegdheid aan organen van lagere lichamen geven,
dus voor de huishouding van een lichaam of van een bepaald terrein van het maatschappelijk leven.
Ook bestaat specifieke decentralisatie, de formele wet draagt aan een lager orgaan op een
verordening over een bepaalde concreet aangewezen materie te maken. Delegatie: uitwerkingen
opdragen aan een ander orgaan. Attributie: het creëren van een nieuwe bevoegdheid die aan een
orgaan als eigen bevoegdheid wordt toegerekend. Het orgaan die de opdracht gedelegeerd of
geattribueerd heeft gekregen, oefent de bevoegdheid op eigen gezag en onder eigen
verantwoordelijkheid uit. Mandaat: opdracht die je van een ander krijgt om namens hen iets voor