Week 1: migration and multicultural society
Berry’s acculturation model (berry,2005)
Individualistisch-collectivistisch (kagicibasi, 1996)
Onafhankelijkheid-afhankelijkheid
Mismatch: onevenheid.
Bonjour&Scholten, 2014: anti-muliculturalisme door gebeurtenissen, verkorter immigratiebeleid.
Schneider&crul, 2010: gesegmenteerde assimilatie: vasthouden eigen cultuur, nieuwe assimilatietheorie: normen en waarden overnemen.
Context veel invloed bij theorieën. Bij tweede generatie is participatie afhankelijk van integratiecontext. Participatie vanuit twee
perspectieven: individu (individuen die actief hun opties en keuzemogelijkheden ontwikkelen) en samenleving (gekeken naar de
maatschappelijke regelingen die de participatie van migranten verhinderen of aanmoedigen of ongelijk stimuleren). Discursieve context:
indirect invloed op immigranten en hun kinderen en zoektocht naar betekenis en zinvolle plaats in maatschappij, gevoel van ‘belonging’
gespannen voet met de representaties van hun posities in maatschappij. (politieke context, sociale en media). Remaking mainstream:
meerderheid verandert in minderheid.
Harkness&super, 1986: developmental nice: 1.psychische en sociale setting waarin kind leeft. 2. Culturele gewoonten. 3. Etnotheorieën
ouders ‘parental beliefs’. Nederlandse ouders 3r’s: rust,reinheid,regelmaat. Amerikaanse ouders egoïstischer en nederlandse ouders meer
gezellig met kind.
Week 2: culture and identity.
(Henrich, Heine, Norenzayan, 2010). ->Meeste gedragsonderzoek gebaseert op weird sample: Western, Educated, Industrialised, Rich, and
Democratic. (vaak minst geschikte doelgroep). Veel gegeneraliseerd wat enkel mag op twee voorwaarden: goede empirische redenen,
steekproef getrokken midden van de distributie dus representatief. Westerse mensen onafhankelijker dan niet-westers. Onafhankelijkheid-
analytisch denken (focus op attributen van objecten en gebruik categorische regels om gedrag te verklaren en voorspellen).
Afhankelijkheid- holistisch denken (oriëntatie op context als geheel, voorkeur verklaren en voorspellen gebeurtenissen op basis van
relaties).
(Vélez-Agosto et al., 2017)-> what is culture. Bronfenbrenner probleem: cultuur niet los staat individu, maar een product is van menselijke
activiteit. Functioneert niet uitsluitend op een macroniveau. Bronfenbrenner houdt geen rekening mee dat de cultuur en de binnenste
lagen macrosysteem elkaar wederzijds beïnvloeden.
Verkuyten, 2006: multiculturalisme: gelijkwaardigheid van verschillende culturen, etnische en godsdienstige gemeenschappen binnen een
bepaald afgebakend bestuurlijk gebied. Zowel positieve (kennis en begrip, waardering diversiteit) als negatieve opvattingen
(stereotypering, negatieve out-group gevoelens, segregatie en seperatie rationaliseert en rechtvaardigt). Sociale identiteit perspectief: deel
van zelfbeeld van individu dat wordt bepaald door groepen waarvan die uitmaakt. Multiculturalisme dreigend (dominante positie en hoger
SES) voor meerderheidsgroep en suppoort minderheidsgroep. Voor: aspect van leren en bron van culturele verrijking. Tegen: gevoelens als
onzekerheid, gebrek aan veiligheid en angst -> voorkeur assimilatie. Drie clusters multiculturalisme: 1. Belang en waarde groepsidentiteit
en culturele diversiteit.2.sociale gelijkheid en gelijke kansen.3.sociale cohesie en stabiliteit. Multiculturalisme leidt tot sterkere
groepsidentificatie binnen etnische minderheid en zwakkere binnen meerderheidsgroep. Assimilatie leidt tot sterkere groepsidentificatie
onder meerderheidsgroep en zwakkere bij minderheidsgroep. Self-esteem argument: acceptatie en erkenning culturele identiteiten leidt
tot meer positieve zelfgevoelens. Rejection-identification model: voordelen en discriminatie hebben kosten voor psychologisch welzijn,
maar deze worden onderdrukt door verhoogde groepsidentificatie. Belangrijke aspecten om te overwegen:1. Statusposities2. Intensiteit
van identificatie binnen de groep3. Overtuigingen over de aard van minderheidsgroepen4. Collectieve theorieën en opvattingen over het
sociale systeem. Context speelt een rol waar een cultuur de meerderheidgroep of minderheidsgroep is. Gevolgen multiculturalisme: ethnic
identity, self-esteem, intergroup relations.
Week 3: youth services and care
(Fassaert et al.,2009): acculturatie vier uitkomsten: 1.assimilatie waarbij oude cultuur wordt afgewezen en deelname aan gastcultuur
hoog.2. scheiding waarin oude cultuur behouden blijft en deelname gastcultuur laag. 3. Marginalisatie waarbij beide culturen worden
, afgewezen. 4. Integratie waarbij oorspronkelijke cultuur behouden en deelname hoog. Marokkanen die beter in staat waren om in het
Nederlands te communiceren, hadden minder psychische stress en daardoor een lagere GGZ-behoeften.
Volwassenen met migratieachtergrond net zoveel problemen als leeftijdsgenoten, maar onder gerepresenteerd in gezondheidszorg.
(Stevens & vollebergh, 2008). Probleemrecognitie: objectief (belicht problemen), subjectief (maakt probleem mee).
Obstakels mentale gezondheidszorg. Verklaringen verhoogde mentale problemen migrantenkinderen: 1. Migratieproces levert stress op
door verlies van veel dingen en ze moeten aanpassen aan nieuwe cultuur. 2. De restrictieve processen in de ontvangende samenleving
veroorzaken stress.3. de specifieke culturele achtergrond van bepaalde migrantengroepen. Twee modellen die culturele kenmerken
relateren aan de geestelijke gezondheid van kinderen zijn het probleem-onderdrukking model (culturele factoren beïnvloeden rechtstreeks
het gedrag van kinderen)en het adult-distress threshold model (neemt aan dat cultuur indirect de kans op bepaalde problemen bij
migrantenkinderen beïnvloedt, omdat ouders in het algemeen de ontwikkeling van ongewenst gedrag onderdrukken en de ontwikkeling
van passend gedrag aanmoedigen). Gezonde migranteneffect: overwinnen van migratiehindernissen voor de feitelijke migratie resulteert in
een selectie van de geschikte mensen. Binnen migrantengezinnen vaak samenhangende en ondersteunende gezinscultuur, wat
migrantenjongeren een verminderd risico op geestelijke gezondheidsproblemen zou geven. Niveau van probleemgedrag bij kinderen hangt
af van informant (kind toont gedrag anders bij mensen, verschillen in drempels om probleemgedrag te melden, vooroordelen in
probleemgedragrapporten). Gouden standaard onderzoeken prevalentie probleemgedrag kinderen: 1. Semi-gestructureerd klinisch
interview voor kind en adolescent. 2. Diagnostiek interviewschema voor kind en ouder, icm schoolinformatie. Kenmerken landen die
kunnen bijdragen aan verschillen in probleemgedrag tussen autochtoon en allochtoon kinderen: 1. Specifieke selectie migranten, 2. Mate
pluralisme en houding over integratie. Migrantenstatus effect voorspellers probleemgedrag (collectivistisch-individualistisch). In
collectivistisch kan ouderlijk toezicht niet noodzakelijk leiden tot probleemgedrag (hiërarchische relaties), maar individualistisch wel
(ouderlijke controle).
(verhulp,2017): weinig vertrouwen, een gebrek aan bekendheid ermee. Jongeren met migratieachtergrond eerder therapie eindigen en
grotendeels nederlandse therapeuten. Lay health beliefs: lekenovertuigingen over gezondheid. Individualistische cultuur zal problemen aan
interne oorzaken toeschuiven en zullen hun problemen als beheersbaar beschouwen. Collectivistische culturen zullen externe oorzaken
formuleren voor hun problemen. Immigranten zullen eerder externe en oncontroleerbare oplossingen voor hun problemen aandragen en
minder snel oplossingen voorstellen die verband houden met individuele veranderingen. In sommige culturen meer schaamte en gebrek
vertrouwen bij zoeken van hulp. Grootste verschillen waren culturen die meest verschillend waren. Acculturatieoriëntaties bleken verband
te houden met kernovertuigingen over emotionele problemen. Immigranten geven voorkeur aan hulp vanuit eigen informele netwerk,
wegens angst en schaamte, of geven voorkeur aan anonieme GGZ
Zwirs et al., 2007: de belangrijkste conclusie is dat de prevalentie van psychiatrische stoornissen op zichzelf niet beïnvloed wordt door
etniciteit, maar de onderliggende mechanismen mogelijk wel verschillen per etnische groep.
Week 4: radicalization
Leeman&Wardekker, 2013: integratieparadox: juist jongeren die goed geïnformeerd zijn door dominante waarden en normen zijn
vatbaarder voor radicalisering. Taak van onderwijs in huidige pedagogische beleid West-Europa: helpen bij het ontwikkelen van een
individuele identiteit die in overeenstemming is met de politieke visie (leerlingen gezien als toekomstige burgers van een natiestaat met
een lange geschiedenis en een culturele identiteit die anders is dan andere naties. Huidige beleid creëert verschil tussen leerlingen uit
meerderheidsgroep en allochtone leerlingen. Er moet meer aandacht besteed worden aan individuatie en inclusieve integratie. Individuatie
verwijst naar een innerlijk transformatieproces waarbij de mens zich ontwikkelt tot een individu met een zelfstandige persoonlijkheid en
met een eigen identiteit. Inclusieve integratie veronderstelt: 1. Vorming nieuwe identiteit.2. acceptatie etnische/culturele verschillen in
samenleving.3. intentie om mensen met verschillende achtergrond te integreren. 4. Aanvaarding dat etnisch-culturele identiteiten van
belang zijn voor individuen en erkend moeten worden. 5. Noodzaak te communiceren over verschillen. 6. Denken en handelen in termen
van ontmoeten, begrijpen en samen te werken, zonder verschillen te ontkennen. Pedagogische kwaliteit:- leeromgeving waarin leerlingen
zich fysiek en emotioneel veilig, vertrouwd en gewaardeerd voelen. -vertrouwensrelatie. -leraar in staat om op persoonlijk niveau met kind
te communiceren. Wat kan docent bijdragen aan vorming inclusieve identiteit en creëren wederzijds vertrouwen: 1. Ontwikkelen
democratische houding en motivatie en vaardigheden voor democratisch handelen. 2. Explicietheid over diverse standpunten en
conflicten, leraren vermijden vaak bepaalde onderwerpen, maar moeten leren conflicten te herkennen, analyseren en ermee omgaan. Er
moet over problemen gepraat worden die gepaard gaan met radicalisering. 3. Verbinden vakonderwijs aan de burgerschapseducatie.
Etnisch diverse scholen worden aangeraden, waarin samengewerkt wordt naar gedeelde doelen en elkaars menselijkheid wordt benadrukt.
Klassen en scholen moeten een inclusief klimaat hebben waarbij alle leerlingen op gelijke wijze participeren en diversiteit accepteren als
normaal. Grensbeleving: iemand wordt geconfronteerd met eigen situatie en de grenzen van hun professionele vaardigheden. Problemen
met radicalisering: 1. het wordt gezien als een eenzijdig lineair proces. Realiteit is dat leerlingen heen en weer schommelen tussen hun
identiteiten en welke overhand krijgt is afhankelijk van houding van beide omgevingen. 2. Leraren lijken alleen aandacht te hebben voor
problematisch gedrag en de cultuur van leerlingen met een andere achtergrond en voor de interactie tussen deze leerlingen en autochtone
leerlingen. Dynamiek van relaties in de groep en in de schoolcontext worden niet kritisch geanalyseerd. 3. Loyaliteitsconflicten zijn niet
exclusief voor leerlingen met een migratieachtergrond. Het leren omgaan met loyaliteitsconflicten en leren leven met verschillen is veel
belangrijker dan leren voldoen aan de eisen van een bepaalde manier van denken en handelen. 4. Aanname van overheid is dat leerlingen
verschijnen zonder sociale positie en geschiedenis en zonder emoties en gehechtheid aan hun cultuur en de mensen met wie ze buiten de
school leven. De school moet hen de kennis en ervaring geven die hen toegang geeft tot het goede van de Nederlandse cultuur. Deze
opvatting houdt geen rekening met het collectieve niveau waarop leerlingen hun loyaliteiten hebben gevestigd.
(Sikkens et al., 2017):Radicalisering treedt op wanneer een kind of adolescent politieke of religieuze ideeën en macht begint te
ontwikkelen die zo fundamenteel in strijd zijn met de verwachtingen van de opvoedingsomgeving of de mainstream dat de relatie met de
opvoeding op het spel staat.” Jongeren met verschillende extreme idealen hebben vaak dezelfde push- en pull-factoren geïdentificeerd die
tot hun radicalisering hebben geleid. Deradicalisering: afstand nemen van extremistisch denken of gedrag door een bepaalde groep te
verlaten of door geweld af te zweren dat men ooit heeft gebruikt of gedoogd. Ontkoppeling: vereist geen verandering van de radicale
ideeën als zodanig, maar wel een verandering in de bereidheid om geweld te gebruiken bij het streven naar verandering.
Ouderbijdrage radicalisering: genetische aanleg, persoonlijke overtuigingen en gedragingen, ouder al lid extremistische groep.
Ouderbijdrage de-radicalisering: steun familie. Counter violent extremism: CVE verwijst naar een domein van beleid, programma’s en
interventies die zijn ontworpen om te voorkomen dat individuen zich bezighouden met geweld dat verband houdt met radicale politieke,
sociale, culturele en religieuze ideologieën en groepen. Er zijn gezinsbegeleidingsprogramma’s ontwikkeld met als doel het
radicaliseringsproces van hun gezinslid te beïnvloeden door strategische versterking van positieve, pro-sociale relaties. Gespecialiseerde
counselors helpen de familie van een geradicaliseerde persoon om alternatieven te bieden voor betrokkenheid bij radicale groepen en om