1. Gedrag van mensen
2. Gebruiken om gedrag te herkennen en psychologie in te zetten om ongewenst gedrag te
veranderen.
3. Biologische en neurologisch: in de hersenen, signaal ontvangen en uitvoeren.
(Wundt, Swaab)
somaPsychodynamisch perspectief/ psycho analyse: het onbewuste, geboren met driften.
ID= aangeboren driften, Ego= gezonde verstand, super echo= geweten, wat is goed en fout.
(Freud)
Behavioristisch perspectief: alleen waarneembaar gedrag. Al het gedrag gevolg van
leerprocessen. Conditioneren/operant conditioneren (belonen en bekrachtigen). Black box=
wat in hoofd en hart gebeurt.
(Watson)
Gestalt perspectief: alles in gehelen willen zien. Alles wat je doet moet consistent zijn
(kloppen) gestaltwetten.
(Wertheimer)
Humanistisch perspectief: gehele mens, behoefte om te groeien en fundamentele behoefte.
Piramide van Maslow.
(Rogers, Maslow, Seligman)
Cognitieve perspectief: cognitieve processen, gedrag wordt bepaald door hoe we met
informatie omgaan.
(Ellis, Beck)
Systeem perspectief: het hele systeem. Sociale context.
(minuchin)
4. Via ons lichaam krijgen de hersenen een signaal. Hierdoor voeren wij bepaalde handelingen
uit of laten we bepaald gedrag zien.
5. Primair= basis emoties, secundair= complexer, mengeling van primair, omgeving en cultuur
hebben invloed.
6. Fysiologisch arousal= wat je voelt, lichamelijke sensatie
cognitieve interpretatie= overtuigingen en gedachten
subjectieve gevoelens= hoe je het beleeft
gedragsmatige expressie= welke emotie je laat zien.
7. Verschillende emoties uit zelfde lichamelijke sensatie (fysiologisch arousal) maar andere
interpretaties.
8. Zie 6 (lichamelijke sensatie)
9. Stimulus > fysiologisch arousal > emotie
10. Cognitieve interpretaties > fysiologish arousal > emotie
, 11. Hersenen slaan herinneringen op samen met fysiologisch arousal (triggers)
12. Afkeer, woede, angst, verdriet, geluk, verassing, minachting
13. Herkennen en kunnen benoemen van emoties. (welke behoefte)
14. ZDT: 3 basisbehoefte; verbondenheid, competentie (weten dat je iets kan), autonomie (in
vrijheid keuzes maken)
15. Voelen van iemand anders zijn leefwereld alsof het je eigen is.
16. Zelfde lichaamsbeweging
17. Hersencellen; wat gedrag kopieert van wat je bij iemand ziet.
18. Basis van relatie, gehoord en begrepen voelen.
19. Bij overweldigende emotie veilige basis bieden.
20. Te veel empathie hebben, gevoel niet los kunnen laten.
21. Lichaamssignalen vertellen vaak meer over informatie
22. Inhouds niveau= wat er wordt gezegd
Betrekkingsniveau= welke relatie hebben de gesprekspartners
23. Zakelijk= de pure inhoud, expressief= geeft informatie over de zender, relationeel= zender
zegt hoe hij tegenover ontvanger staat, appellerend= invloed die zender wil uitoefenen.
24. Digitaal= inhoud
analoog= betrekkingsniveau
25. Lichaamsbeweging overnemen, maakt bewuster van houding en zelfde niveau.
26. Intieme zone= voelt warmte en ruikt de ander [0 tot 45 cm]
persoonlijke zone= normaal gesprek [45 tot 120 cm]
sociale zone= groep mensen (vergadering) [120 tot 360 cm]
publiekelijke zone= grote groep (toespreken in een zaal) [360 cm>]
27. Congruent= als lichaamshouding overeenkomt met wat er gezegd wordt
incongruent= als dit niet overeenkomt.
28. Definitieve overdracht= irrationeel gevoel naar begeleider. (komt vanuit vroegere relatie)
Tegenoverdracht= irrationeel gevoel naar cliënt