LE 2, Leerdoelen Gezonde Zuigeling
Binnen 24 uur plassen, binnen 48 def.
1e dag -> 1-2 ml per uur, daarna minimaal 3 ml per uur.
Ontwikkelingsgerichte zorg
Uitleggen wat de Apgar score inhoudt .
Heeft je baby de bevalling goed doorstaan en is alles in orde? Om daarachter te komen bepaalt de verloskundige
direct na de geboorte de Apgar-score. Hierbij kijkt ze naar 5 punten:
De score
- Tussen 7 en 10 punten -> baby heeft een normale tot goede conditie.
- Tussen 4 en 6 punten -> kan het zijn dat hij een tijdje in de couveuse moet of andere medische hulp nodig
heeft.
- Minder dan 4 punten -> Dan is er een behandeling van een kinderarts nodig.
De verloskundige bepaalt de Apgar score van je kind 3 keer.
- meteen na de geboorte
- na 5 minuten (deze keer moet het een voldoende zijn)
- na 10 minuten
Je verloskundige kan de baby stimuleren om te huilen en te bewegen. De meeste baby’s scoren op de tweede test
hoger. Blijft de tweede score laag, dan krijg de baby extra aandacht of wordt de kinderarts geconsulteerd.
De motorische ontwikkeling beredeneren.
Motoriek algemeen Grove motoriek (eerst) fijne motoriek (daarna)
1) Hoofd op tillen 1) Grijp reflex
2) Hoofd+ romp optillen 2) Grijp reflex verdwijnt bij +/- 9 maanden
3) Hij komt zitten 3) Dan bewust grijpen: vingers tegen handpalm drukken
4) Kruipen 4) Vingers vastpakken voorwerp (op de gok)
5) Optrekken en staan 5) Veel oefenen pincet greep (vb met kruimeltjes) bij
ongeveer 9 maanden
6) Zelfstandig staan 6) Voor bewust vastgrijpen van voorwerpen = zuigeling
moet deze zien en afstemmen op beweging van handje
7) Lopen 7) 4 maanden= oog-handcoördinatie
8) 6 maanden = vastpakken met 1 hand
9) Overpakken van voorwerp van ene naar andere hand
10) Voeten ontdekt + voorwerpen/voeten in mond steken
,Stadia ontwikkeling grove motoriek: Leerboek kinderverpleegkunde blz. 5 (figuur 1.3)
0 maanden: foetale positie 6 maanden: zit op hoge stoel, 12 maanden: trekt zich op aan
grijpt bengelend voorwerp meubels om te gaan staan
1 maand: kin omhoog 7 maanden: zit zelfstandig 13 maanden: klimt trappen
2 maanden: borst omhoog 8 maanden: staat met hulp 14 maanden: staat zelfstandig
3 maanden: pakt en mist 9 maanden: staat terwijl het 15 maanden: loopt zelfstandig
zich vasthoudt
4 maanden: zit met steun 10 maanden: kruipt
5 maanden: zit op schoot, 11 maanden: loopt aan de
houdt voorwerp vast hand
Pasgeborenen hebben reflexen die in de loop van de ontwikkeling verdwijnen door rijping van de hersenen, met
name door de controle die de hersenschors over de primitievere hersenstamfunctie gaat uitoefenen. De
belangrijkste reflexen:
Moro-reflex:
Wordt opgewekt door de baby plotseling enkele centimeters te laten zakken. Er ontstaat dan een schrikreactie, die
bestaat uit het spreiden en strekken van armen en vingers, gevolgd door het buigen en naar voren zwaaien van de
armen.
Asymmetrische tonische nekreflex:
Deze reflex bestaat uit het strekken van de arm aan de kant waarnaar het hoofd van de pasgeborene wordt gedraaid
en uit het gelijktijdig buigen van de andere arm.
De grijpreflex:
Is in de eerste 2 á 3 maanden opwekbaar door de pink in de handjes van het kind te duwen, waarop de handjes
stevig gesloten worden. Verdwijnt na 2 á 3 maanden en maakt dan plaats voor meer actief en gericht grijpen.
Optrekken van de handen:
Wanneer de pasgeborene aan de handen wordt opgetrokken, buigt het kind de armen. Sprake van actief optrekken.
Rooting-reflex en zuigreflex:
Rooting-reflex is wanneer je met een vinger de wang aanraakt. De baby zal dan het hoofd naar de vinger toedraaien,
de mond openen en lippen op de vinger sluiten.
Vervolgens ontstaat het zuigreflex. Hiermee is te bepalen of een baby een goed functionerend zintuigelijk motorisch
systeem bezit.
Tactiele opzetreflex of loopreflex:
Ontstaat wanneer het kind in een verticale positie wordt vastgehouden en de voetruggen tegen de tafelrand worden
gestreken. De baby zal dan loopbewegingen maken. Dit verdwijnt na 3 maanden, maar komt na enkele maanden
weer terug, maar dan als willekeurige loopbeweging.
Babies: in eerste jaar 3x geboortegewicht. Meer spieren, Myelinisatie van de zenuwgeleiding.
Motorische ontwikkeling: indruk van hersenontwikkeling
Van centraal naar periferie: fladderen met de handjes en trappelen met de beentjes: leren pakken van objecten
Oog-handcoördinatie: eerst ernaar slaan, echt vastpakken, pakken en er iets mee doen (heen en weer bewegen,
naar mond)
Van boven naar beneden: hoofd + nek, dan geleidelijk naar romp en benen: Bv hoofdcontrole 2,5 mnd, lopen pas
14 mnd
De motorische ontwikkeling verloopt bij elk kind verschillend. Door de WHO is inzichtelijk gemaakt in welke
periode kinderen bepaalde motoriek moeten ontwikkelen.
De omvang van de borstkas neemt toe doordat organen groeien. Hierdoor ziet men een verschuiving ontstaan in
de normaalwaarden voor de hartslag, de ademhaling een bloeddruk.
Maagdarmstelsel: ontwikkelt zich nog verder, maag wordt groter. Nog niet in staat alles te resorberen. Dikke
darm is moet nog verder ontwikkeld worden, voor het indikken.
, Buigzame skelet: wordt in de loop van het jaar steeds harder.
De tastzin is bij baby’s een zintuig dat veel informatie maar ook plezier verschaft. Na het ontstaan van de oog-
handcoördinatie brengen baby’s direct dingen naar de mond om ze af te tasten en op te sabbelen.
Rijpingstheorie/eigenschappen:
- Nature theorie: nog primitieve organen volgens een vaste volgorde verder ontwikkelen voordat ze volledig
functioneren. Hoe het lichaam zich vanzelf ontwikkelt -> genetisch
- Nurture theorie: het ontstaan van ontwikkeling door leerervaringen door voldoende prikkels van buitenaf en
dan heel veel oefening -> opvoeding.
- Mature theorie: bij de geboorte is het zenuwstelsel nog niet voltooid. Vooral de hersenschors en de
zenuwgeleiding moeten nog verder ontwikkelen. Hierdoor ontwikkeld de motorische ontwikkeling. Eerst de
grove motoriek en dan de fijne motoriek.
De cognitieve ontwikkeling beredeneren.
Cognitie = Het leren, onthouden, het oplossen van problemen en intelligentie.
Cognitieve ontwikkeling zuigeling:
De cognitieve ontwikkeling van het kind ontwikkelt zich vanuit reflexen: reflexen waarborgen de kans op
overleven. Zoeken, zuigen en grijpen gebeurt in deze periode reflexmatig.
Wanneer de rijping van de hersenen vordert, kunnen handelingen bewuster worden en verdwijnen veel
reflexen. De zuigeling ontwikkelt gaandeweg eigen gedrag en karakter.
Er zijn 3 type gedrag te onderscheiden in EAS Mate van emotionaliteit, activiteit en socialiteit.
1. De drukke, beweeglijke zuigeling is continu in de weer. Bewegen is het leukste wat er is, waardoor de
zuigeling vaak tenger is. Motorische ontwikkeling verloopt snel; meestal vroeg staan en lopen
2. De slaperige, langzaam reagerende zuigeling is vaak goedlachs en vriendelijk, mits hij maar regelmatig eten
krijgt. Het is een stevige baby door goed eten en weinig bewegen. Allerlei ontwikkelingen verlopen
langzamer. Niet aandringen tot activiteit. Wel belangrijk is regelmatig stimuleren met spelletjes.
3. De prikkelgevoelige zuigeling staat zeer open voor indrukken. Het kind hoort en ziet alles = snelle heftige
schrikreactie. Snel afgeleid. Spanningen en emoties voelt de zuigeling goed aan en kan hier snel van slag van
zijn. Lichaamsbouw = lang, smal en relatief groot hoofd. Ontwikkeling snel op cognitief niveau door snel
oppikken van informatie.
Het is belangrijk om op het gedrag van het kind in te spelen om positieve aspecten in het gedrag te
stimuleren en negatieve aspecten bij te sturen.
Voor een kind zijn sensomotorische schema’s van belang; de wisselwerking tussen wat het kind waarneemt
(sensorisch prikkels) en wat het daarmee doet (motorisch prikkels). Dat maakt dat de zuigeling verschil leer kennen
tussen voorwerpen & mensen en tussen zichzelf & zijn omgeving.
o Het reflexmatig handelen ontwikkel zich door experimenteren tot bewust handelen.
o Motorische ontwikkeling is dus van belang bij de cognitieve ontwikkeling!
Ontwikkeling hersenen en centrale zenuwstelsel
- Neurogenese vindt plaats vanaf de 2e week t/m de helft van de zwangerschap
- Migratie vindt plaats vanaf ongeveer de 8 e week; zenuwcellen migreren naar definitieve plaats, neemt af
rond de 26e week
- Uitgroei: zenuwcellen vormen lange uitlopers (axonen) en korte (dendrieten) tot aan de cel en vangen
informatie
- Synaptogenese: de zenuwuitlopers vormen station (synapsen) en ontstaat het centrale zenuwstelsel
- Neurale celdood: als zenuwcel niet voldoende van dezelfde zenuwcellen in de buurt heeft, sterft deze af.
Voor in 3e trimester zwangerschap en/of de eerste maand na de geboorte
- Pas vanaf 25 weken wordt het netwerk gevormd van de hersenen
- Tot 25ste groeien je hersenen
Hersenschors en de verbindingen ontstaan vanaf 19/25 weken, volgroeit bij 40 weken.
- Verwerken zintuigelijk prikkels en het programmeren van bewegingen en het geheugen.
, De reflexen verklaren zoals ademen, grijpen, stappen en zuigen.
Ademen:
Bij de eerste ademhaling zuigt je baby zijn longen vol en slaat er een klep tussen beide hartboezems dicht. Die klep
zal uiteindelijk vergroeien met het tussenschot, waardoor het bloed niet meer van de rechterboezem naar de
linkerboezem kan. Je kunt na de geboorte de navelstreng nog zien kloppen, maar als de bloedsomloop zich heeft
aangepast aan het leven buiten de baarmoeder, houdt dit op.
Grijpen:
Raak je de handpalm van je pasgeborene aan, dan sluit hij reflexmatig direct zijn vuistje om je vinger. Dit is een erg
stevige greep, je zou hem er zelfs aan op kunnen tillen! Ook bij de voeten treedt deze grijpreflex op. Bij aanraking
van de voetzolen krullen zijn teentjes naar binnen en maakt hij een grijpbeweging met zijn voetje. Deze handeling is
nog niet voorgeprogrammeerd.
Stappen:
Stapreflex: beweging benen als ze de grond raken-> voorbereiding voortbewegen
- Complexe netwerken in ruggenmerg en hersenstam die verantwoordelijk zijn voor de basisstructuur van de
houdingsregulatie, bestaat uit richting specifieke houdingsaanpassingen.
- In de houdingsregulatie kun je twee functionele niveaus onderscheiden: het basisniveau van richting
specifieke spieractiviteit en een tweede niveau waarop deze richting specifieke activiteit kan worden
aangepast aan de omstandigheden. Basisniveau = al bij baby’s vanaf 1 maand.
Zoek- en zuigreflex:
Zoekreflex: hoofd draaien in de richting waar dingen de wang raken-> inname voedsel
Zuigreflex: Zodra je baby iets in zijn mond voelt, zal hij gaan zuigen. Hierbij maakt hij ook slik- en kauwbewegingen.
De invloeden op de ontwikkeling die beschreven zijn door Piaget en Vygotski uitleggen.
Ontwikkelingsfasen volgens Piaget (over de cognitieve ontwikkeling)
Sensomotorische periode 0-2 jaar
Waarin het kind vooral handelt op basis van zintuiglijke indrukken. Waarneemt en wat het ermee doet.
- 0 - 4 weken: reflexen
- 1 - 9 maanden: toevallige ontdekkingen → leuk → herhalen
- 9 - 12 maanden: doelbewuste acties
- 12 - 18 maanden: nieuwsgierigheid, experimenteren
- 18 - 24 maanden: inzicht en creativiteit, symbolisch probleem oplossen
Pre-operationele fase 2-7 jaar
Waarin imitatie een belangrijke rol speelt.
- Complexiteit van nadenken, ontwikkeling van het spreken (verwoorden)
- Niet alleen meer gericht op het handelen, spelen.
- Magisch denken, wel enige logica
- Alles is mogelijk, Sinterklaas, sprookjes; “ik zie het, dus het is echt”
- Doen-alsof spel (vadertje en moedertje)
- Egocentrisme
- Geheugen, feiten en ervaringen door elkaar.
Concreet operationele fase: 7-11 jaar
Het kind ziet al logische verbanden, maar heeft nog steeds de behoefte aan concreet materiaal.
- Logisch nadenken: mentaal combinaties maken, ordenen en informatie aanpassen. Geen abstract denken!
- Conservatie
o Twee glazen met water, gelijke hoeveelheid?
o Een glas overgieten in smal hoog glas, gelijke hoeveelheid?
Formeel operationeel denken 12 jaar en ouder
Vanaf dit stadium is het kind in staat om abstract te redeneren.
- Abstract denken, niet langer gerelateerd aan feitelijke dingen, maar nu ook denken over ideëen
- Ruimtelijke denken
- Analyseren van problemen en conclusies trekken. (oorzaak en gevolg)