Beginselen staatsrecht
Week 1
Hoofdstuk 1: Inleiding
Benadering van het begrip staat
- Een organisatie die
1. Effectief gezag uitoefent, met voorrang boven andere organisaties
o Met door dwang te handhaven leefregels;
o Met een geweldsmonopolie in handen van een (soevereine) organisatie
o Dit noemt men een rechtsgemeenschap
2. Gemeenschap van mensen (bevolking)
3. Die woont in een vaak aaneengesloten grondgebied (territorium)
Let op: erkenning is geen formele vereiste.
- Om van een rechtsstaat te kunnen spreken is nodig:
1. Legaliteitsbeginsel;
2. Scheiding/spreiding van machten;
3. Onafhankelijke rechterlijke macht;
4. Grondrechten;
5. Democratiebeginsel.
Nederland is een constitutionele monarchie met parlementair stelsel en tevens
gedecentraliseerde eenheidsstaat. Staatsrecht omvat de rechtsregels, geschreven of
ongeschreven regels, die de samenstelling en de functionering van de organen van de staat,
hun bevoegdheden en onderlinge verhouding regelen. Het staatsrecht omvat bepaalde
fundamentele normen over de verhouding van de burgers tot de overheid. Kort gezegd: het
staatsrecht regelt de gezagsverhoudingen binnen een staatsverband. Het is het product van
een historisch proces en derhalve van de ontwikkeling van een bepaalde cultuur.
In de Middeleeuwen (tot 1500) was het gezag in handen van de vorsten en op lager niveau
van de adel. Erfenis en huwelijksinbreng hebben in belangrijke mate bijgedragen aan het
ontstaan van de koninkrijken. De gewone man had geen gezag of politieke rechten, maar
werd door de gezagsdragers wel beschermd tegen oorlog, kwaad volk, honger en armoede.
Begin 16e eeuw ontstond een klasse die deze bescherming niet nodig had. Machiavelli
adviseert de gezagsdragers over optreden, met als doel eenheid te bewerkstelligen. Het
werd niet langer geaccepteerd dat de vorst zijn gezag als een hem persoonlijk toekomend,
verhandelbaar vermogensbestanddeel beschouwd. De vraag rees waaraan het gezag zijn
rechtvaardiging ontleende.
In 1762 schreef Jean-Jacques Rousseau zijn ‘Contract Social’. Deze theorie verenigt gezag en
vrijheid, omdat het gezag uit de vrijheid is afgeleid. Vrije individuelen hebben vrijheden die
op een gegeven moment niet meer verder ontwikkeld kunnen worden, omdat deze dan met
elkaar in botsing komen. De oplossing van Rousseau hiervoor is om alle individuen de
afspraak te laten maken om zich te onderwerpen aan een maatschappelijk verdrag die een
,gezamenlijke wil nastreeft. Het probleem van het staatsrecht is die vormen van
gebondenheid te vinden, die zoveel mogelijk vrijheid aan het individu laten. Het staatsrecht
is een compromis tussen individuele vrijheid en dwang van de gemeenschap.
Een indirecte democratie heeft vaak de voorkeur boven een directe democratie omdat:
1. Een vergadering van zeer grote aantallen personen niet tot redelijke besluiten kan
komen;
2. Bij zulke grote hoeveelheden mensen, niemand zich verantwoordelijk voelt voor de
genomen besluiten.
Gezag is nodig omdat keuzes en beslissingen gemaakt moeten worden en prioriteiten
moeten worden gesteld. Inspraak kan dit gezag niet vervangen. Gezag is zo nodig met
dwangmiddelen te bewerkstelligen.
De verschillende organen in Nederland houden elkaar in evenwicht in een systeem van
‘check and balances’. Dit houdt de verdeling van het gezag over verschillende organen in.
Doordat ieder orgaan slechts een deel van het gezag kan uitoefenen, heeft het de andere
organen nodig. Zo worden machtsmisbruik en gevaarlijke machtsconcentraties voorkomen.
Een andere wijze van verdeling van de machten en het bewerkstelligen van evenwicht is een
territoriale splitsing van bevoegdheden.
In 1748 introduceert Montesquieu in zijn boek de ‘trias politica’. In dit systeem bestaan 3
organen:
1. De wetgevende macht;
2. De uitvoerende macht;
3. De rechtsprekende macht.
Deze organen zijn strikt van elkaar gescheiden. De rechterlijke macht toetst de uitvoerende
macht aan wetten en alleen de wetgevende macht maakt de wetten. In veel landen is dit het
uitgangspunt geweest voor het constitutionele stelsel. De essentie is dat elke macht elkaar
wederzijds controleerd en in evenwicht houdt.
Het bestuur (uitgeoefend door de regering) behelst volgens de Nederlandse Grondwet zowel
het uitvoeren van wetten als de zelfstandige taak die ontstaat bij het ontbreken van wetten.
Vaststelling van de wetten is de taak van regering en parlement samen. De regering staat bij
de uitoefening van het bestuur onder voortdurende controle van het parlement.
Grondregels van een staatsorganisatie
De democratische staatsorganisatie dient getoetst te worden aan grondregels. Dit zijn
beginselen die niet per se tot het positieve recht behoren.
De eerste grondregel is het legaliteitsbeginsel. Het bestuur komt geen bevoegdheid toe
zonder een grondslag in de wet of Grondwet. Zonder voorafgaande autorisatie van de
volksvertegenwoordiging kunnen dus geen dwangmaatregelen door de overheid genomen
worden. In Engeland noemt men dit de rule of law, in Frankrijk wordt dit principe de legalite
genoemd. Dit principe geldt ook ten opzichte van vreemdelingen, die zich binnen de grenzen
van het rijk bevinden. Voor subsidies bestaan uitzonderingen: subsidies zonder wettelijke
,grondslag blijven mogelijk. De wetgevende macht bepaalt de grenzen van de bevoegdheid
van het bestuur en van de rechterlijke macht.
De tweede grondregel is de verantwoordingsplicht. Niemand kan een bevoegdheid
uitoefenen zonder verantwoording schuldig te zijn of zonder dat op die uitoefening controle
bestaat. Dit is een toevoeging op de eerste grondregel; ook over de uitoefening van een
bevoegdheid binnen de wettelijke perken moet verantwoording worden afgelegd. De
verantwoordingsplicht kan echter ontbreken bij openbare ambtshandelingen. Vele vormen
van controle op overheidsorganen zijn mogelijk:
1. Politieke verantwoordingsplicht van bestuurlijke organen tegenover
vertegenwoordigende lichamen;
2. Ambtenaren die bepaalde bevoegdheden hebben, zijn verantwoording schuldig aan
hun leidinggevenden. Slechte vervulling kan leiden tot disciplinaire maatregelen;
3. Zonder ambtelijke ondergeschiktheid van een bestuursorgaan kan alsnog sprake zijn
van controle door een hoger orgaan (preventief toezicht);
4. Een gezagsdrager kan strafrechtelijk verantwoordelijk zijn voor zijn daden;
5. Indien geen speciale beroepsmogelijkheid openstaat, kan een burger bij de
burgerlijke rechter een vordering tot schadevergoeding instellen op grond van
onrechtmatige daad;
6. Controle van de rechter op zekere wetgevende organen.
Hoofdstuk 2: de bronnen van staatsrecht
De bronnen van het staatsrecht zijn:
1. Grondwet;
2. Organieke wetten; nadere uitwerking van de Grondwet voor de staatsinrichting.
3. Internationale verdragen (EVRM);
4. Het Statuut;
5. Ongeschreven staatsrecht;
6. Reglementen van orde; Eerste en Tweede Kamer
7. Jurisprudentie;
Geschiedenis van de Grondwet
De eerste Nederlandse staatsregeling was Unie van Utrecht in 1579. Dit verdrag werd
gesloten tussen een aantal soevereine provincies, waarbij zij ten behoeve van een
gemeenschappelijke zaak een deel van hun soevereiniteit aan een centraal gezag
overdroegen. Het gevolg was een regeling van de staatsorganisatie aan de ene kant en
bepaalde garanties voor de individuele vrijheid aan de kant. In 1815 werd de Grondwet voor
het Koninkrijk der Nederland opgesteld. Deze is, met talrijke wijzigingen, nog altijd van
kracht. In haar oorspronkelijke opzet diende zij tot regeling van de beperkte monarchie. Na
1848 vormde zij de grondslag van de huidige parlementaire democratie.
Een aantal belangrijke wijzigingen sinds de invoering van de Grondwet:
- 1840: invoering strafrechtelijke verantwoordelijkheid en contraseign ministers;
- 1848: invoering politieke verantwoordelijkheid ministers;
- 1887, 1917, 1922: verruiming van het kiesrecht tot algemeen kiesrecht;
- 1972, 2006: gelijkstelling openbaar en bijzonder onderwijs;
, - 1966: voorstel voor een nieuwe Grondwet. Dit voorstel is echter nooit volledig in die
beoogde vorm doorgevoerd;
- 1983: invoering herziende Grondwet die de teksten aanpast aan de ontwikkelingen
van praktijk, het gewoonterecht en de jurisprudentie;
- 1987: grondwetsherziening inzake het huisrecht en de inlichtingenplicht van de
ministers en staatssecretarissen;
- 1995: grondwetsherziening die de mogelijkheid bood jongemannen niet meer tot de
werkelijke militaire dienst op te roepen;
- 1999: grondwetsherziening inzake de Nationale Ombudsman en de voogdij over
minderjarigen;
- 2002: grondwetsherziening inhoudende een wijziging van een artikel over de
krijgsmacht en defensie-inlichtingen;
- 2005: grondwetsherziening inzake tijdelijke vervanging van een zwanger of ziek lid
van de Staten-Generaal;
- 2008: grondwetsherziening die het voor wilsonbekwamen mogelijk maakt om te
stemmen;
- 2017: de openbare lichamen in het Caribische gebied krijgen grondwettelijke basis.
De Grondwet waarborgt de fundamentele rechten en het regelt de staatsinrichting. Het
biedt echter nog steeds geen volledigheid van het Nederlandse staatsrecht, omdat niet alle
belangrijke zaken bij Grondwet geregeld zijn. De Nederlands Grondwet is een ‘rigid
constitution’ oftewel een grondwet die moeilijker te wijzigingen is dan een gewone wet. Het
voordeel is dat het gunstiger is voor de rechtszekerheid. Een nadeel is dat door
maatschappelijke veranderingen een kloof zou kunnen ontstaan tussen het rechtsbewustzijn
en de geschreven tekst. De Britten kennen een ‘flexible constitution’.
Ongeschreven staatsrecht
De Grondwet is bestemd om beginselen te geven die de grondslag voor wetgeving en
bestuur moeten zijn. Het staatsrecht bestaat voor een groot deel uit ongeschreven
rechtsregels (ook wel rechtsnormen). Van een ongeschreven rechtsregel is pas sprake bij
aanwezigheid van:
1. Een staatskundige praktijk;
2. Een rechtsovertuiging, die bij de betrokkenen bestaat dat zij volgens de
ongeschreven rechtsregels behoren te handelen.
Verdere bronnen staatsrecht
Belangrijke organieke wetten zijn de Gemeentewet, Provinciewet, Kieswet en Algemene wet
bestuursrecht. Verder is voor het Nederlandse staatsrecht het Koninklijk Besluit van 2 maart
1944 van betekenis, waarbij het reglement van orde voor de minsterraad is vastgesteld.
Hetzelfde geldt voor de besluiten van de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal,
waarbij zij ieder hun reglement van orden hebben vastgesteld.
Staatsrechtelijke band met Aruba, Curaçao en Sint-Maarten
Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit vier landen: Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-
Maarten. Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelt de onderlinge
verhoudingen.