Inleiding in de psychologie
Hoofdstuk 1+2:
Grondslagen voor de studie van de psychologie
Psychologie is een academische discipline, studie naar menselijk gedrag en mentale
processen. (Cognitie, mind.)
Psycholoog = deskundige op het gebied van menselijk gedrag
Psychiatrie > medische discipline
Toegepaste psychologie > geen academische discipline, toepassen in dagelijkse praktijk.
- Waarom gedragen mensen zich zoals ze doen?
- Hoe zorgen de hersenen voor gedachten en gevoelens. (neuronen)
- Wat gaat er precies mis bij patiënten met psychopathologie?
- Hoe kan het zijn dat een verzameling cellen een bewustzijn kan hebben?
- Hoe kunnen we dit onderzoeken?
● Folk psychology
● Commonsense psychology
Vanuit soort intuïtie verklaren
Is er bewijs voor dat stelling waar zijn en hoe valt dit te onderzoeken?
Centraal punt: Sociologie, pedagogiek, taalwetenschap, natuurkunde en biologie, wiskunde,
geneeskunde
Rechtspsychologie > hoe betrouwbaar ooggetuigen?
Theoretische psychologie > Wat betekent een vrije wil? Hoe hebben we daar invloed op?
Wetenschap: Het beantwoorden van vragen door het systematisch verzamelen en
analyseren van observeerbare data.
Wetenschap: Empirische wetenschap & formele wetenschap
Empirische wetenschap > sociale wetenschap en natuurwetenschap.
Toegepaste wetenschap > geneeskunde & bouwkunde
Pseudowetenschap:
- Duidelijke operationalisatie van begrippen
- Falsifieerbaarheid
- Actiemechanismen
,Valkuilen en ethiek
1. Een samenhang (correlatie) betekent niet noodzakelijk een oorzakelijk (causatie)
verband:
Er kan nog een andere tussenstap zijn. De correlatie zegt eigenlijk niets, op zichzelf
staand.
“ Cum hoc ergo propter hoc:” “met dit, daarom veroorzaakt door dit”
Er is een derde ongeobserveerde factor.
Het kan ook gewoon toeval zijn.
2. Niet iedere theorie is toetsbaar:
- Ethiek, vroeger wel nu niet meer.
- Wat mag?
- Wat kan?
3. Niet elke test is een goede test
- Belang van kritisch blijven
Ideomotor effect : zeer kleine, onbewuste bewegingen
Subject-expectancy effecten
● Placebo-effect
● Verbetering van de toestand van een patiënt na een niet-werkzame manipulatie:
- injectie van zoutoplossing
- suikerpil
- nep chirurgie
Als de patiënt verwacht beter te worden wordt hij beter.
- SSRI
- Acupunctuur
- Homeopathie
Foundations for the Study of Psychology:
3 fundamentele ideeën:
- Lichamelijke oorzaak van gedrag
Hoe zijn cellen te koppelen aan gevoelens, gedachten, emoties enz.
Twee entiteiten: lichaam(materiaal) en ziel Immaterieel (kerk)
Ziel kan niet onderzocht worden. Dualisme, ontkennen was ketterij.
René Descartes: honden hebben geen ziel, maar kunnen wel ademen enzo
Ziel niet nodig alle gedragingen
Ziel kan het lichaam beïnvloeden, maar waar beïnvloed dat.
De pijnappelklier (epifyse) als plaats van interactie tussen lichaam en ziel.
(Cartesiaans dualisme)
Cartesiaans dualisme lijkt aantrekkelijk , want:
Biedt ruimte voor wat we weten voer zintuigen, zenuwstelsel. Het biedt ruimte voor
wat er meer is.
Zeer beperkte verklaringen, hoe immaterieel onderzoeken. Buiten wetenschap.
Thomas Hobbes, alles is materieel, ziel bestaat niet. Alle menselijke gedragingen
gevolg van fysieke processen. Materialisme genoemd.
, Paul Broca: klinische neuropsychologie
Schade tot bepaalde gebieden > bepaalde beperkingen.
Gebied van Broca > spraak
Grote invloed op neurowetenschappen.
Maar verder ben je niet beperkt.
John Locke: Empirisme
- Rol van ervaring
Feit → observatie
1.) skepticisme → geloof dat iets niet kan
2.) Gecontroleerde omstandighede
3.) Ongewenste beïnvloeding
Hulpeloze baby > ontwikkeld door ervaring
Empirisme > zintuiglijke ervaring
Tabula rasa, wit doek.
Gedachten direct gevolg van blootstelling aan omgeving
Association by contiguity ( nabij in plaats of tijd)
Nativisme: gedrag is aangeboren.
Er moet in organisme een mechanisme zijn voor waarneming, verwerking enzo
Immanuel Kant twee vormen:
- a priori : aangeboren
- A posteriori : kennis leert
- Rol van natuurlijke selectie
Darwin: soort evalueren over generaties.
Fitness door mutatie.
Meer nageslacht is genotype doorgeven
The scope of psychology:
Verschillende perspectieven:
- Evolutionaire psychologie: hoe of waarom ontstaan in loop van tijd. Welk gedrag
kans op overleven en voortplanten. Voordeliger om niet alles in je mond te stoppen
bijvoorbeeld.
- Gedragsgenetica: relatie genen en gedragingen.
- Biopsychologie/neurowetenschap: welke delen zenuwstelsel met gedrag.
- Ontwikkelingspsychologie: gedragsverandering met leeftijd
- Leerpsychologie: veranderen gedrag door ervaring.
- Cognitieve psychologie: Gedrag verklaren door overtuigingen, denken, cognitie,
bewust en onbewust.
- Sociale psychologie: hoe verklaar je gedrag van mensen als functie van de sociale
omgeving: sociale druk.
, - Culturele psychologie: Hoe verklaar je gedrag vanuit de cultuur waarin je leeft.
-> beschrijvende studies: geen nummers, geen verbanden
-> laboratory studies → speciale ruimtes
-> field study → geen controle omgeving
-> self-report methodes → eigen beoordelen
- Introspection → persoonlijke observatie → interview
-> observational methods → test//natuurlijke observatie
Hoofdstuk 3:
Genetica en evolutionaire grondslagen van gedrag
Charles Darwin (1809-1992)
- Darwin had geen weet van het bestaan van genen of het mechanisme achter
mutaties
- Organismen zijn niet statisch (creationisme) maar veranderen zolang de omgeving
zich wijzigt.
- Fittest verwijst naar ‘best aangepast’ en niet ‘sterkste’
- Overleven en daarna maximaliseren van de voortplanting ‘is het doel van het leven’.
- Verkozen tot belangrijkste boek ooit geschreven top 10
- Basis voor ‘functionalisme’
- De veranderingen in de soort zijn random (toevallig), er zit geen einddoel achter, het
heeft geen nut
- De mens is niet de top
- Vooral dit laatste aspect wekt bij velen nogal wat weerstand op
● Fitness is afhankelijk van de omgeving
● Het is geen wapenwedloop
● Overleven en voortplanten
- twee selectiecriteria voor een eigenschap: ‘overleven van de soort’ en
‘maximale voortplanting’
Genen:
- Genen zijn een onderdeel van chromosomen
- Genen hebben invloed op de productie van eiwitmoleculen, maar ongeveer 80% van
het DNA heeft een ‘vage functie’ junk DNA
- Mens heeft ongeveer 20k - 25k verschillende soorten genen op 42 chromosomen
Franklin (1920-1958) → ontdekster DNA
Crick en Watson (1953) → dubbele helix
Soorten genen:
- Tunneling microscope: de dubbele helix is ‘duidelijk’ zichtbaar