Zoek naar oorzaken, niet naar problemen!
Sven. Een gevoelige jongen van nog maar net 11 jaar oud. Hij let op school niet goed op en wordt als
'lastig’ ervaren omdat hij regelmatig gedragsproblemen laat zien. Op school vermoeden ze dat hij
ADHD heeft en ze willen dat er een diagnostisch onderzoek komt.
Na doorvragen blijkt dat 6 jaar geleden het jeugdteam betrokken is geweest bij de echtscheiding van
zijn ouders. Zijn moeder is toen 5 jaar lang nog in hetzelfde huis blijven wonen ondanks de scheiding,
wat thuis voor veel onrust zorgde. Zijn ouders praatten niet meer met elkaar, maar woonden wel
onder hetzelfde dak. Inmiddels woont zijn moeder apart, maar willen de twee oudere broers van
Sven haar niet meer zien. Daarnaast zijn er 7 nieuwe kinderen in zijn klas bijgekomen én corona zet
zijn dagstructuur op zijn kop. Nu is de grote vraag: Heeft Sven écht ADHD of wordt hier de werkelijke
oorzaak van zijn gedrag over het hoofd gezien?
De werkdruk en prestatiedruk in het basisonderwijs is al jaren te hoog (AVS, 2021). Dit heeft direct
weerslag op het kind, die die prestatiedruk voelt en internaliseert. Het kind denkt dat hij anders is,
het niet goed doet, moet veranderen, enzovoort. Ouders schieten in de actiestand: ‘er moet iets
gebeuren of een verklaring gezocht worden’. Vaak wordt dit gedaan middels diagnostiek. Ouders en
scholen hebben immers liever een kind met ADHD dan een ‘moeilijk’ kind (Kolk, G. 2019), waarbij je
niet weet wat er aan de hand is.
Een diagnose geeft een geruststellend gevoel. Dit probleem heeft een oorzaak en daar kunnen we
wat aan doen. ´Gelukkig! We hebben het niet verkeerd aangepakt. Het kind heeft een stoornis´. Het
lijkt net alsof men probleemgedrag minder problematisch vindt of er meer begrip voor heeft als er
een diagnose gesteld is. Het kind kan ‘er niets aan doen’, en de ouders en school ook niet.
Sven is een van de vele voorbeelden van mijn praktijkplek waar door eerdere hulpverlening de
oplossing wordt gezocht in het stellen van een diagnose. We moeten ons afvragen of dit in alle
gevallen echt de oplossing is. Een naam aan iemands klachten geven, lost immers nog niks op (Van
Os, 2017).
Wanneer wordt het gedrag van een jeugdige beschouwd als stoornis?
Het stellen van een psychiatrische diagnose wordt gedaan door middel van de DSM-5 (het handboek
voor stoornissen). Daarin staan per stoornis de gedragskenmerken beschreven. Bij ADHD is het zo
dat als het kind een periode van langer dan zes maanden voldoet aan zes (of meer) symptomen, het
kind de diagnose krijgt (American Psychiatric Association, 2014).
Een aantal kenmerken uit de DSM-5 voor ADHD zijn:
‘heeft vaak moeite de aandacht bij taken of spel te houden’,
‘wordt vaak gemakkelijk afgeleid door externe prikkels’,
‘lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct aangesproken wordt’,
‘stoort vaak anderen of dringt zich op’, en ga zo maar door.
Maar wat is 'vaak'? Volgens associate professor Laura Batstra (2019) zijn deze criteria op zijn zachtst
gezegd nogal subjectief. Of beter gezegd: nogal vaag en niet concreet.
Die gedragskenmerken kunnen gemakkelijk verkeerd geïnterpreteerd worden. Waar de een van
probleemgedrag zou spreken, zou de ander dit gedrag niet als probleem ervaren. Waar de ene ouder
, of professional zich ernstig zorgen maakt over het agressieve gedrag van de jeugdige, zal de ander
spreken van gezonde opstandigheid (J.D. van der Ploeg, 2007).
Volgens gedragswetenschapper Emma Staal (2021) is de enige conclusie die je in dit geval uit de
DSM-5 kan trekken: het kind vertoont ADHD-gedrag. Nergens staat dat dit veroorzaakt wordt door
een stoornis, het kan ook een trauma zijn, een nalatige opvoedstijl, hoog gevoeligheid, enzovoort.
We moeten alert blijven dat we geen diagnoses stellen om het gedrag van kinderen te verklaren.
Want wat nou als de symptomen spelen door factoren die buiten het kind liggen, zoals de
thuissituatie?
Uit het onderzoek van huisarts Hassink-Franke (2015) blijkt dat er veel gedragsproblemen voor
komen bij jonge kinderen, maar dat deze meestal niet gerelateerd zijn aan psychische stoornissen.
Toch wordt er nog te vaak gezocht naar diagnoses en worden andere oorzaken over het hoofd
gezien. Wat zijn de gevolgen van het diagnosticeren in plaats van onderzoeken waar dit gedrag
mogelijk vandaan komt?
Laten we kijken naar de situatie van Sven. Hij voldoet aan de kenmerken van ADHD. Vervolgens
wordt hij behandeld voor ADHD, maar verandert er niks aan de opvoedstijl en zijn thuissituatie. Door
het trauma van de scheiding, de volle klas, zijn gevoelige karakter en corona voelt hij zich onrustig en
dit uit zich in zijn gedrag. Zijn gedrag komt dus voort uit omgevingsfactoren en niet omdat hij een
afwijking in zijn hersenen heeft. Zonder achtergrondinformatie leek de diagnose een goede
verklaring te zijn voor zijn gedrag, maar daardoor is achteraf gezien de verkeerde hulp ingezet.
Sven is niet de enige bij wie dit gebeurt! Volgens psycholoog Laura Batstra (2018) voldoen verreweg
de meeste kinderen – ongeveer 70 procent – bij wie de diagnose op jonge leeftijd is gesteld op
jongvolwassen leeftijd niet meer aan de criteria ADHD.
Om kinderen en jeugdigen echt de zorg te kunnen geven die zij nodig hebben, wil ik alle
jeugdprofessionals op het hart drukken kritisch naar een diagnose te blijven kijken. Houd bij het
maken van een probleemanalyse in het achterhoofd dat de problematiek van de jeugdige ook door
andere (externe) factoren kan komen. Als de analyse niet klopt, sluit de hulpverlening ook niet aan
tenslotte. Dus een doordachte aanpak is van groot belang.
Het belang van de context
Om te bepalen of een diagnose wel of niet helpend is voor het kind, kun je onderscheid maken
tussen reactief gedrag en stoornisgedrag.
Maar wat is reactief gedrag eigenlijk?
Uit het onderzoek van Van Dijk en Cremers (2013) blijkt dat ons gedrag (actie) direct invloed heeft
op het gedrag van een ander (reactie). Het gedrag dat voortkomt uit die interactie wordt reactief
gedrag genoemd.
Peter vos (2021) - al veertig jaar werkzaam als jeugdzorgprofessional - is deze twee vormen gedrag
veelvuldig tegengekomen. Hij legt uit dat reactief gedrag van jeugdigen vaak 2 oorzaken heeft. Ten
eerste kan het zijn dat de ouders over onvoldoende pedagogische vaardigheden beschikken. Er zijn
dan vaak problemen met de volgende opvoedprincipes: gezag hebben, regelmaat/duidelijkheid en
structuur bieden, het hanteren van een consequente aanpak en een adequate communicatie met
hun kind.