Toelatingstoets PABO Natuur en techniek
Inhoudsopgave
Introductie 3
Wat is ‘Natuur en Techniek’? 3
Rijken 4
Voortplanting en levenscycli 5
Voortplanting bij eencelligen en schimmels 5
Voortplanting bij planten 6
Voortplanting bij dieren 7
Voortplanting bij de mens 8
Groei en verzorging 11
Orgaanstelsels 13
Spijsverteringsstelsels en uitscheidingsstelsels 13
Bloedsomloop 15
Skelet en spieren 17
Het ademhalingsstelsel 18
Zenuwstelsel 20
De hersenen 20
Reflex 21
Zintuigen 21
Gezonde voeding 23
Gezonde voeding 23
Erfelijkheid en evolutie 24
Erfelijkheid 24
Evolutie 25
Aanpassingsgedrag 26
Kringlopen 28
Fotosynthese 28
Voedselketen 29
Ecosystemen 29
Scheikunde 30
Fasen 30
Eigenschappen van materialen 33
Natuurkunde 35
Energie 35
Elektriciteit 37
Licht en kleur 38
Lichtbreking 39
Geluid 41
Krachten 42
Meten en waarnemen 43
Ons zonnestelsel 45
,Introductie
Wat is ‘Natuur en Techniek’?
Wat leer je bij natuur en techniek?
Het is een combinatie van: Biologie
Natuurkun
de
Scheikund
e
Biologie is de natuurwetenschap die levende wezens bestudeert.
• Er zijn verschillende levensverschijnselen: Ademhalen, voortplanten, bewegen,
groeien, reageren op prikkels, het veranderen van stoffen in andere stoffen en het
uitscheiden van stoffen.
Bij natuurkunde bestudeer je natuurverschijnselen zoals materie, krachten,
straling en energie.
De scheikunde is de wetenschap van stoffen en chemische reacties.
Cellen
De kleinste bouwsteen van het leven is de cel. Alle levende wezens (organismen)
zijn opgebouwd uit cellen. In het menselijk lichaam zitten er triljoenen. Een
organisme dat uit slechts één cel bestaat, noemen we een eencellige. Dat niet
alle cellen hetzelfde zijn kun je zien met een microscoop.
Onderdelen van een cel noemen we organellen.
• Celmembraan dun vlies dat de grens van de cel aangeeft
• Celkern met uitzondering van sommige eencelligen, zoals bacteriën
• Celplasma stroperige vloeistof binnen het celmembraan
Alle organismen, behalve de dier en de mens, hebben een celwand rond hun
cellen. Deze zorgt voor stevigheid. Plantencellen hebben ook bladgroenkorrels,
die een rol spelen bij fotosynthese. Vacuolen zijn blaasjes in de cel waarin
voedingsstoffen zoals zouten en eiwitten worden opgeslagen. Deze komen
alleen in plantaardige cellen voor.
Weefsels en organismen
Weefsel een aantal cellen met een vergelijkbare functie bij elkaar
• Botweefsel, spierweefsel en schors
Het geheel van weefsels dat een bepaalde taak in het lichaam vervult, noemen we een
orgaan.
• De lever, de neus of een stengel
De meeste meercellige organismen bestaan uit meerdere organen. Organen die
samen een functie in het lichaam uitvoeren, noemen we een organenstelsel.
• Het beenderstelsel en het verteringsstelsel
,Rijken
De onderverdeling in vier rijken gebeurt op basis van de kenmerken van de cellen die deze
Bacteriën Schimmels Planten Dieren
Aantal cellen 1 1 of meer 1 of meer 1 of meer
Celwand Ja Ja Ja Nee
Celkern Nee Ja Ja Ja
(Grote) vacuole Nee Ja Ja Nee
Bladgroenkorrels Nee Nee Ja Nee
organismen hebben.
Bacteriën zijn altijd eencellig. Ze planten zich voort door deling en leven van
dode resten van organismen.
Schimmels kunnen eencellig of meercellig zijn. Eencellige schimmels planten
zich voort door deling, meercellige schimmels doen dat door middel van sporen.
Schimmels leven net als bacteriën van dode resten van organismen.
Bij planten is de onderverdeling langer: Sporenplanten
Zaadplanten
Wieren
De wieren hebben geen apart wortelstelsel en stengels en bladeren ontbreken.
Zaadplanten zijn de enige planten met bloemen.
Het dierenrijk kent de meeste variatie. De indeling gebeurt op basis van drie kenmerken:
• De aan-/afwezigheid van een skelet > Gewervelde-/ongewervelde dieren
• Onderscheid tussen warm- en koudbloedig
• Een indeling op symmetrie; asymmetrisch, tweezijdig symmetrisch en
veelzijdig symmetrisch
Warmbloedige dieren hebben een constante lichaamstemperatuur. Zij kunnen de
warmte die hun lichaam produceert voor een deel vasthouden.
Koudbloedige dieren hebben geen constante lichaamstemperatuur. De
temperatuur past zich aan aan de omgeving.
Asymmetrische dieren kunnen niet in twee gelijke helfte worden verdeeld
Tweezijdig symmetrisch houdt in dat het dier in twee gelijke helften kan worden
verdeeld Veelzijdig symmetrische dieren kunnen op meerdere manieren in twee
gelijke helften worden verdeeld.
Het dierenrijk is ingedeeld in acht afdelingen
• Eencelligen Pantoffeldiertje
• Sponzen Badspons
• Holtedieren Kwal
• Wormen Regenworm
• Weekdieren Slak
• Geleedpotigen Duizendpoten, spinachtigen, insecten en kreeftachtigen
, • Stekelhuiden Zee-egel
• Gewervelden Vissen, reptielen, amfibieën, vogels en zoogdieren
Soort of ras?
Classificeren/ordenen is het kijken naar overeenkomsten tussen organismen.
Organismen behoren tot dezelfde soort als ze zich onderling kunnen voortplanten
en jongen krijgen die vruchtbaar zijn. Wanneer het organisme wel overleeft,
maar geen nakomelingen kan krijgen, behoren zij niet tot hetzelfde soort. Ze
worden dan verder onderverdeeld in rassen. Rassen kunnen wel onderling
vruchtbare nakomelingen krijgen.
Determineren
Als je een organisme tegenkomt dat je nog nooit eerder hebt gezien, dan kun je
kijken naar de ordening van de rijken om erachter te komen met welk organisme
je te maken hebt. Door kenmerken van het organisme steeds te benoemen, kun
je uiteindelijk de soortnaam bepalen. Het bepalen van de soortnaam heet
determineren.
Voortplanting en levenscycli
Voortplanting bij eencelligen en
schimmels Schimmels
Schimmels kunnen eencellig of meercellig zijn. Als ze eencellig zijn, is er géén
celkern in de cel aanwezig. Er zit wel een celwand om de cel heen. De meeste
schimmels zijn meercellig. Zij bestaan uit cellen die wél een celkern hebben.
Schimmels bestaan uit schimmeldraden; lange, dunne draden die met elkaar
verweven zijn. De meeste schimmels maken voor de voortplanting gebruik van
sporen, die aan het einde van een schimmeldraad ontstaan. Sommige schimmels
maken gebruik van paddenstoelen. Dit zijn speciale organen die helpen bij de
voortplanting.
Sporen zitten tussen de plaatjes onder de hoed van de paddenstoel.
Sporenplantjes
De cellen van planten hebben naast celwanden en een celkern ook
bladgroenkorrels. Door de manier waarop ze zich voortplanten, is er verschil
tussen sporenplanten en zaadplanten.
Zaadplaten planten zich voort via zaden.
Sporenplanten planten zich voort door sporen. Sporen verspreiden zich en hier
groeien weer nieuwe planten uit. Sporenplanten hebben geen bloemen, ze
bloeien niet. Bijvoorbeeld: varens/mossen.
Korstmossen
Naast gewone mossen (sporenplanten), bestaan er ook korstmossen.
Korstmossen zijn een combinatie van een schimmel en een alg (wier). Een alg
is een simpele plant; geen bladeren, wortels of bloemen. Korstmossen groeien
op een ruwe ondergrond zoals stenen/hout.
Korstmossen zijn erg gevoelig voor de omgeving en worden daarom vaak
gebruikt om de luchtvervuiling in een bepaald gebied te meten.