Internationaal Strafrecht
Week 1: Rechtsmacht – dhr. Van Elst
Literatuur:
Hoofdstuk 3 rechtsmacht (m.u.v. par.12)
Paragraaf 1.1. Regeling in nationale wetgeving
Internationaal recht bevat geen algemene voorschriften inzake het ruimtelijk bereik van nationale strafwetten,
daarom wordt het ook wel transnationaal strafrecht genoemd. Internationaal recht (volkenrecht) bevat wel
een reeks bijzondere voorschriften die het ruimtelijk bereik van nationale strafwetten beïnvloeden. Het gaat
vooral om verplichtingen de nationale strafwet te kunnen toepassen op strafbare feiten die buiten het eigen
grondgebied zijn begaan. Internationaal recht stelt tevens grenzen aan het ruimtelijk bereik van nationale
strafwetten. Aan bepaalde personen en organisaties komt een zogenoemde immuniteit toe, hetgeen betekend
dat de nationale strafwet van de staat waar de immuniteit gerechtigde personen of organisaties opereren niet
op hen kan worden toegepast. Het ruimtelijk bereik van de nationale strafwet is in elk land afzonderlijk
geregeld. In het ene land wordt ze tot het materiële strafrecht gerekend en in het andere land tot het
strafprocesrecht. In de Nederlandse wetgeving zijn de hoofdregels neergelegd in het Wetboek van Strafrecht
onder het opschrift: ‘Omvang van de werking van de strafwet naar de plaats’, waarin wordt vastgesteld
wanneer de Nederlandse strafwet toepasselijk is.
Paragraaf 1.2. Uiteenlopende betekenissen rechtsmacht
Rechtsmacht omhelst de toepasselijkheid van de nationale wet in het algemeen, dus ook van het nationale
civiele recht, strafrecht en bestuursrecht. Rechtsmacht wordt aldus ook wel aangeduid als jurisdictie, een meer
Angelsaksische begrip. Met rechtsmacht wordt in het boek bedoeld: strafrechtsmacht of de bevoegdheid van
een internationaal of nationaal gerecht om een feit te berechten. Het Internationaal Strafhof komt rechtsmacht
toe inzake oorlogsmisdrijven, genocide, misdrijven tegen de mensheid en (op termijn) agressie. In Nederland
wordt de bevoegdheid van de nationale gerechten doorgaans aangeduid met competentie:
- Absolute competentie: betreft de vraag welke soort van gerecht bevoegd is de zaak te behandelen
(rechtbank, hof of Hoge Raad);
- Relatieve competentie: betreft de vraag welke van die gerechten bevoegd is.
Het gaat bij de competentievragen met andere woorden om de nationale rechtsmachtverdeling.
Paragraaf 1.3. Wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende rechtsmacht
Rechtsmacht wordt in de literatuur vaak in drie categorieën verdeeld.
1. Jurisdiction to prescripe: wetgevende, regel stellende rechtsmacht;
2. Jurisdiction to adjudicate: rechtsprekende rechtsmacht;
3. Executive jurisdiction: handhavende, uitvoerende rechtsmacht.
Om het optreden van de politie en OM tijdens de opsporing- en vervolgingsfase te onderscheiden van de
rechtsprekende macht, is voorgesteld een vierde categorie toe te voegen: jurisdiction to prosecute.
Paragraaf 1.4. Soevereiniteit
Indien we het begrip rechtsmacht gebruiken is het van belang om vast te stellen welke vorm van rechtsmacht
dan wordt bedoeld: de toepasselijkheid van de strafwet, de bevoegdheid van een gerecht, bevoegdheden om
op te treden in de zin van onderzoek, opsporing, vervolging en berechting. Het gebruik maken van die
rechtsmacht is vanuit internationaal perspectief vooral van belang, omdat rechtsmacht een manifestatie is van
staatsgezag en daarmee een manifestatie van soevereiniteit. Afhankelijk van welke rechtsmacht in het geding is
en de wijze waarop die rechtsmacht wordt uitgeoefend moet de vraag worden beantwoord of een inbreuk
wordt gemaakt op de soevereiniteit van een andere staat. Met regelstellende (wetgevende) rechtsmacht wordt
geen inbreuk gemaakt op de soevereiniteit van een andere staat. Om een inbreuk te maken op de
soevereiniteit van een andere staat moet sprake zijn van enige dwang of dreiging van dwang. Hiervoor zijn
twee uitgangspunten:
1. De ene situatie betreft het geval waarin overheidsfunctionarissen van de ene staat zelf fysiek opereren
op het grondgebied van een andere staat.
, 2. De andere situatie betreft het geval waarin overheidsfunctionarissen zelf fysiek op hun eigen
grondgebied opereren maar door middel van tussenpersonen of technische hulpmiddelen op het
grondgebied van een andere staat kunnen opereren.
Paragraaf 1.5. Rechtsmachtconflicten
Denkbaar is dat het strafrecht van geen enkele staat op een concreet feit van toepassing is terwijl het wel
beantwoordt aan een nationale delictsomschrijving van een of meerdere staten. Dan is er sprake van een
negatief rechtsmachtconflict.
Absoluut negatieve rechtsmachtconflicten. Dit komt zelden voor. Te denken valt aan delicten op
rubbervlotten op volle zee waarbij bijvoorbeeld de ene stateloze de andere stateloze mishandeld.
Relatief negatieve rechtsmachtconflicten. Als de verdachte niet kan worden gebracht voor de
rechter van de staat waarvan het strafrecht van toepassing is terwijl evenmin een alternatief
voorhanden is.
Van een positief rechtsmachtconflict is sprake indien op een concreet strafbaar feit en de betrokkenen daarbij
de strafwet van meerdere staten van toepassing is. Positieve rechtsmachtconflicten kennen verschillende
gradaties.
Het is mogelijk dat twee of meer staten in abstracto een geval kunnen vervolgen volgens hun
rechtsmacht regeling (abstract positief rechtsmachtconflict), maar ook dat zij van dit recht
concurrerend daadwerkelijk gebruik maken (concreet positief rechtsmachtconflict). In dat laatste geval
dreigen rechtsmacht geschillen tussen staten hetgeen voor de verdachte kan resulteren in een
onacceptabele cumulatie van strafvervolgingen en sancties. Teneinde die te vermijden is in EU-
verband voorzien in (vooraf a) verplicht rechtstreeks overleg tussen de vervolgende autoriteiten van
lidstaten die voornemens zijn hetzelfde feit te gaan vervolgen en (achteraf b) voorschriften die een
veroordeelde tegen hernieuwde vervolgingen beschermt (ne bis in idem).
Paragraaf 1.6. Verbod van terugwerkende kracht
Voor het antwoord op de vraag of rechtsmacht met terugwerkende kracht mag worden gevestigd, mag niet de
enkele kwalificatie beslissend zijn of rechtsmacht tot het materiële strafrecht of tot het formele strafrecht
wordt gerekend. (Materieel strafrecht: bevat alle strafbaarstelling. Formeel strafrecht: ziet op alle procedures
die omtrent het proces van een verdachte gevolgd moeten worden.)
Het verbod van terugwerkende kracht geldt wel voor bepalingen van materieel strafrecht, maar niet voor
bepalingen van formeel strafrecht, omdat die bepalingen meteen kunnen worden toegepast, dus ook
bijvoorbeeld in reeds aanhangige procedures. Voor het antwoord op de vraag of rechtsmacht met
terugwerkende kracht mag worden gevestigd, zijn wel van belang de redenen die tot de indeling van de
rechtsmacht in een van beide categorieën leiden. Swart rekent de rechtsmacht tot het formele strafrecht
omdat het niet, zoals het materiële strafrecht, een moreel aspect betreft dat de verdachte behoeft te kennen
om zijn gedrag op af te stemmen. Strafbaarheid mag niet los worden gezien van de vervolgbaarheid in de zin
van rechtsmacht.
Aangenomen moet worden dat strafbaarheid en strafmachtsrecht onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.
Daarom geldt ook voor het vestigen van strafmacht het verbod van terugwerkend kracht.
Hier zijn twee uitzonderingen op waardoor er wel met terugwerkende kracht strafmacht kan worden gevestigd:
1. Het verbod van terugwerkende kracht wordt niet geschonden indien met terugwerkende kracht
extraterritoriale rechtsmacht wordt gevestigd over een gedraging die op het betreffende moment
strafbaar was op de plaats waar het werd begaan of naar het recht van de staat waartoe de verdachte
behoort. Onder die omstandigheden heeft de verdachte zijn gedrag reeds afdoende op de
strafbaarstelling kunnen afstemmen, ook al wordt hij nadien door een vreemde staat vervolgd. Inzake
zijn bestraffing wordt dan met terugwerkende kracht een andere rechter (mede) bevoegd verklaard. In
dat geval is de strafwaardigheid van het feit niet nieuw; nieuw zijn de wettelijke grondslag voor de
vervolgbaarheid en de bevoegd verklaarde rechter.
2. Art. 7 lid 2 EVRM: het verbod van terugwerkende kracht staat niet in de weg aan het vestigen van
extraterritoriale rechtsmacht indien het betrekking heeft op een handelen of nalaten dat ten tijde van
het handelen of nalaten een misdrijf was overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen die door de
beschaafde volkoren worden erkend.
Paragraaf 2 Komptetenz-Kompetenz: de bevoegdheid rechtsmacht vast te stellen.
Het territorialiteitsbeginsel: Strafbare feiten binnen het territoir van het Rijk in Europa gepleegd, worden hier
te lande vervolgd, ongeacht de nationaliteit van de dader. Het grondgebied bepaalt de geografische zone
,waarin de staat zijn bevoegdheden kan uitoefenen. Behalve het grondgebied waarop het feit is begaan, worden
andere aanknopingspunten gehanteerd bij het vestigen van rechtsmacht, zoals de nationaliteit van dader of
slachtoffer of een bepaald nationaal belang dat men tegen inbreuken, overal en door wie ook gepleegd, wenst
te beschermen. In het algemeen worden deze aanvullingen op het territorialiteitsbeginsel als noodzakelijk of
nuttig aanvaard. Hoever kan nu een staat zijn rechtsmacht uitbreiden. Hoe groot is de bevoegdheid om
rechtsmacht te scheppen.
Paragraaf 2.1. Drie benaderingen
1. In de eerste benadering is een staat volkomen vrij zijn strafrecht van toepassing te verklaren op alle
soorten gedragingen, gepleegd in binnen- en buitenland.
2. In de tweede benadering heeft een staat de vrijheid om zijn jurisdictiebeginselen naar eigen
goeddunken te formuleren, met als uiterste grens aan deze vrijheid een volkenrechtelijke verbodsnorm.
Deze verbodsnormen hebben vrijwel steeds betrekking op in het buitenland begane strafbare feiten.
Voor feiten gepleegd op het eigen territoir van een staat vormen de immuniteiten een uitzondering
Permanent hof voor internationale justitie volgt deze benadering.
3. In de derde benadering zijn de regel en de uitzondering en de uitzondering van de tweede opvatting
omgekeerd: een staat mag zijn strafwet slechts uitstrekken over in het buitenland gepleegde feiten
indien het volkenrecht daartoe machtigt deze benadering heeft de Nederlandse wetgever lange tijd
aangehangen.
Paragraaf 2.2. Een vierde benadering
Een vierde benadering: terughoudendheid bij het vestigen van extraterritoriale rechtsmacht. In literatuur en
rechtspraak lijkt een terughoudende benadering t.a.v. het vestigen van extraterritoriale rechtsmacht te worden
voorgestaan die ook door wetgevers wordt beleden. Dat lijkt niet helemaal hetzelfde te zijn als de derde
benadering waarin de nadruk ligt op het bestaan van een volkenrechtelijke machtiging. Internationaal recht
verplicht iedere staat om matigheid en terughoudendheid in acht te nemen bij het vestigen van strafmacht
t.a.v. feiten met een buitenlands element. Er moet een verband bestaan tussen het feit en de verdachte
waarover strafmacht wordt gevestigd en de staat die het op grond daarvan wil berechten en er moet reden zijn
waarom dit wordt gedaan naast of ipv de staat met een mogelijk sterker verband met dat feit of met
desbetreffende verdachte. Internationaal recht geeft echter zelden een antwoord op die vraag en dan alleen
maar voor een beperkt aantal strafbare feiten waarvan de internationale gemeenschap zich de repressie heeft
aangetrokken. Dat betreft verdragen die voorschrijven op welke wijze de verdragsluitende staten tenminste
rechtsmacht moeten vestigen om die feiten te kunnen bestraffen. Verdragen inzake de aanpak van een reeks
terroristisch te noemen feiten waaronder vliegtuigkaping en het nemen van gijzelaars, schrijven bijvoorbeeld
telkens voor dat rechtsmacht moet worden gevestigd op basis van onder meer het actief nationaliteitsbeginsel.
Bij de voorbereiding Wet herziening regels betreffende extraterritoriale rechtsmacht is terughoudendheid
betracht. Bij het vestigen van extraterritoriale rechtsmacht moet telkens sprake zijn van een juist evenwicht
tussen de band met het feit en de ernst van het feit Als de band met het feit sterk is, zoals het geval wanneer
de verdachte Nederlander is, dan hoeft het feit minder ernstig te zijn om in rechtsmacht te voorzien. Daarom
heeft de wetgever de rechtsmacht over feiten die zijn begaan tegen een NL of een vreemdeling die een vaste
woon- of verblijfplaats heeft in NL beperkt tot misdrijven waarop ten minste 8 jaar staat.
Een terughoudende benadering ten aanzien van het vestigen van extraterritoriale rechtsmacht heeft als
belangrijk voordeel dat internationale rechtsmacht zich autonoom kan ontwikkelen. De internationale
belangen komen zo beter naar voren dan bij de zogenaamde volkenrechtelijke grondslag hetgeen een
onbepaald begrip is en waarvan de inhoud bovendien door staten zelf mede wordt bepaald.
Paragraaf 2.3. Beoordeling door de rechter
Internationaal recht bevat geen geschreven beperkingen voor het vestigen van rechtsmacht terwijl de rechter
de inhoud niet aan algemene rechtsbeginselen mag toetsen (art. 120 Grondwet). Tegen deze opstelling inzake
de rechtsmacht zou kunnen worden ingebracht dat art. 2 lid 7 van het Handvest van de VN dat de staten zich
niet mogen mengen in de binnenlandse aangelegenheden (inmenginsverbod). Dit verbod betreft evenwel
ongeschreven volkenrecht dat NL recht niet opzij kan zetten. Dat volgt uit de systematiek van 93 en 94
Grondwet en HR Decembermoorden. Internationaal gewoonterecht kan niet meebrengen dat nationale
wetgeving buiten toepassing blijft. Niets belet de rechter evenwel de betreffende wetsbepaling in het licht van
het inmengingsverbod beperkt te interpreteren indien de tekst van de wet dit toelaat.
, De omgekeerde situatie doet zich voor indien de Nederlandse rechter buiten de wet om rechtsmacht kan
ontlenen aan een verdrag. Deze mogelijkheid is door de bijzondere raad van cassatie erkend. De wetgever
heeft met betrekking tot verdragen inzake de overname van strafvervolging een dergelijke rechtstreekse
toepassing erkend. Daarbij gaat het om bepalingen waarin met zoveel woorden staat dat de gerechten van de
verdragsluitende partijen rechtsmacht hebben. Dit is echter niet het geval in de meerderheid van de delict-
specifieke verdragen die betrekking hebben op de strafrechtelijke repressie van specifieke, in het betreffende
verdrag aangeduide strafbaar te stellen feiten. Daarin wordt aan de verdragsluitende partijen de verplichting
opgelegd in de nodige strafmacht te voorzien. Een dergelijk voorschrift, waarbij aan de partijen ruimte wordt
gelaten te bezien op welke wijze daaraan gevolg wordt gegeven, leent zich niet voor rechtstreekse toepassing
zonder tussenkomst van de wetgever.
Paragraaf 3: Nationaal belang en internationale solidariteit als fundamenten voor rechtsmacht.
Rechtsmacht hoeft zich niet te beperken tot gedragingen die op het eigen territoir worden begaan.
Buitenlandse gedragingen kunnen evengoed nationale belangen aantasten, in het bijzonder gedragingen die op
de staat zijn gericht. Omdat staten zich bedreigd voelen door internationaal terrorisme wordt er steeds vaker
strafmacht gevestigd over feiten die tegen de eigen staat en zijn onderdanen zijn gericht. Onder invloed van
internationale samenwerking tussen staten wordt daarbij ook weleens strafmacht gevestigd over gedragingen
die tegen de belangen van een dergelijk samenwerkingsverband zijn gericht (eu). Door de strafrechtelijke
bescherming uit te breiden met de nationale belangen van economische, politieke of militaire partners, Oehler
heeft beide aspecten aangeduid als de twee fundamenten waarop de beginselen van rechtsmacht berusten. Er
is tot nu toe nog geen samenhangend systeem, wel een reeks verdragen waarin doorgaans ad hoc is voorzien in
de strafrechtelijke repressie van een specifiek strafbaar feit waarvan de internationale gemeenschap het op
enig moment nodig heeft geacht op te treden. De feiten variëren van de handel in pornografische geschriften
tot genocide. Daarbij hebben staten zich geregeld verplicht tot het vestigen van extraterritoriale rechtsmacht
variërend van rechtsmacht voor de staat waar een vliegtuig is geregistreerd tot de staat waar de verdachte zich
om willekeurige welke reden bevindt. Dat laatste levert een universele rechtsmacht op die tezamen met
afgeleide rechtsmacht de boegbeelden van internationale solidariteit zijn. Ondanks het graduele onderscheid
zijn het nationaal belang en de internationale solidariteit de meest geschikte vertrekpunten voor een
categorisering van grondslagen voor rechtsmacht. Een andere onderverdeling kan geschieden aan de hand van
aanknopingspunten:
1. Ruimtelijk aanknopingspunt (territorialiteits- en vlagbeginsel)
2. Persoonlijk aanknopingspunt (actief en passief personaliteitsbeginsel)
3. Zakelijk aanknopingspunt (beschermingsbeginsel, zaakwaarnemingsbeginsel en het
universaliteitsbeginsel)
Ook een categorisering naar oorsprong is mogelijk. Dat maakt duidelijk of de rechtsmacht stoelt op unilaterale
nationale regelgeving of op bilaterale dan wel multilaterale, internationale of supranationale regelgeving. Het is
goed de oorsprong voor ogen te houden bij het opsporingsonderzoek en de uiteindelijk te nemen
vervolgingsbeslissing. Het nationaal belang overheerst bij het territorialiteitsbeginsel tezamen met het
vlaggebeginsel. De internationale solidariteit overheerst bij het actief personaliteitsbeginsel; het
universaliteitsbeginsel en afgeleide rechtsmacht.
Paragraaf 4.1. Het territorialiteitsbeginsel
Het territorialiteitsbeginsel houdt positief in dat de strafwet van een staat van toepassing is op binnenlands
begane feiten. Het houdt negatief in (1) dat deze niet van toepassing is op handelingen die buiten zijn
grondgebied zijn begaan anders dan bij wijze van uitzondering en uitsluitend in verband met bepaalde
personen of belangen (2) en door bepaalde gedragingen niet strafbaar te stellen bewerkstelligt de staat dat de
betreffende gedragingen op zijn grondebied straffeloos zijn. Indien een buitenlandse staat door middel van
uitoefening van extraterritoriale rechtsmacht een ter plaatse van het delict straffeloze gedraging zou bestraffen
(bijv. door eigen onderdaan begaan) wordt een inbreuk gemaakt op het territorialiteitsbeginsel in deze
negatieve zin. Voorts is die betekenis van het beginsel internationaal strafrechtelijk ook van belang in verband
met het vereiste van dubbele strafbaarheid in het rechtshulprecht. NL zal een EU aanhoudingsbevel weigeren
indien betrekking heeft op bijv. euthanasie, kleine hoeveelheid drugs dat geheel of gedeeltelijk is begaan op NL
territoir.
Waarom territorialiteitsbeginsel?
Staat is soeverein zij bepaalt welke feiten strafbaar zijn en welke niet (op uitzondering van
internationale misdrijven en verdragsverplichtingen)