Kennis Nederlands als tweede taal
Toets jaar 3
,Hoofdstuk 1: Inleiding
1.2 Het kringgesprek
Er zijn voor kinderen die van huis uit een andere taal spreken dan Nederlands twee manieren om het
Nederlands onder de knie te krijgen.
In eerste instantie pikken deze kinderen de taal als het ware op in situaties waarin Nederlands wordt
gesproken, bijvoorbeeld als ze naar Nederlandstalige tv-programma's kijken, met Nederlandse
kinderen spelen of tijdens een kringgesprek. In dergelijke situaties is er sprake van
tweedetaalverwerving. Dit is voor een groot deel vergelijkbaar met de verwerving van de moedertaal.
Hoe ouder tweedetaalverwervers zijn, des te meer invloed ze ondervinden van hun eerste taal. Dat is
vooral te merken aan het accent waarmee die mensen hun tweede taal spreken. Kinderen onder de
twaals hebben hier meestal veel minder last van.
In de tweede plaats zijn er veel situaties op school waarin deze kinderen Nederlands leren,
bijvoorbeeld als de juf de betekenis van een moeilijk woord uitlegt. Dan is er sprake van
tweedetaalleren.
Kinderen die vanaf de kleuterklas al op een Nederlandse school zitten zijn onderinstromers. Als je
later op een Nederlandse school komt, ben je neven- of zij-instromer, of nieuwkomer.
1.3 De Taalles
De vorm van traditioneel taalonderwijs is in het algemeen al niet heel goed, maar zeker voor
leerlingen die Nederlands als tweede taal leren is deze niet goed. Een 'knip- en lijmles' doet beroep op
vaardigheden van kinderen om met taakvormen te manipuleren. Dat is een 'hogere' vaardigheid waar
vooral NT2-leerlingen vaak nog niet aan toe zijn. Ze moeten de Nederlandse taal zelf nog goed leren.
Daarom is het extra lastig om die taal als het ware als object te zien waar ze iets mee moeten doen; ze
kunnen er nog geen afstand van nemen.
Een tweede negaties kenmerk van de 'knip- en lijmles' is dat het onduidelijk is wat kinderen precies
moeten leren. Het is in ieder geval geen manier om woorden te leren. Je moet in feite de woorden al
kennen om de les te kunnen maken. Dit probleem speelt ook bij invuloefeningen. Deze lessen zijn niet
gericht op het leren van de taal. Veel lessen zijn meer een toets en geen leerervaring voor de kinderen.
Ten slotte is het taalonderwijs grotendeels schriftelijk. Hoewel in recente taalmethodes vaak de
nodige aandacht wordt besteed aan mondelinge taalverwerving, grijpen leerkrachten toch vaak naar de
schriftelijke lessen. De oorzaak hiervan is onder meer dat Nederlandstalige kinderen over het
algemeen met een redelijke mondelinge beheersing van het Nederlands op school komen. Verder is
het qua organisatie veel makkelijker en overzichtelijker om alle leerlingen in de klas een schriftelijke
taak te geven, dan om met alle leerlingen mondeling bezig te zijn.
1.5 Een doorgaande lijn
Een remedial teacher ondersteunt leerlingen die Nederlands als tweede taal leren. Ze geeft deze
kinderen extra taalondersteuning. In de taalondersteuningslessen besteedt de remedial teacher veel
aandacht aan herhaling van woorden en aan verdere uitbreiding van de woordenschat.
Om taalproblemen in hogere groepen zo veel mogelijk te voorkomen, kunnen scholen samenwerken
met een peuterspeelzaal. Daar wordt gewerkt vanuit een programma waarin de ontwikkeling van
peuters zo veel mogelijk gestimuleerd wordt: dus niet alleen de taalontwikkeling, maar vooral ook de
cognitieve ontwikkeling. Zo moeten kinderen eerst een goed besef van ruimte en tijd hebben voordat
ze dat in woorden kunnen uitdrukken. Het programma wordt voortgezet in groep 1 en 2. Het
programma heeft ook tot gevolg dat het contact met de ouders intensiever is geworden, want het
betrekken van de ouders bij de ontwikkeling van hun kind is een van de doelstellingen van het
programma.
,Door op deze manier een invulling te geven aan voor- en vroegschoolse educatie probeert de school
een doorgaande lijn aan te brengen van peutergroep via onderbouw naar midden- en bovenbouw.
Deze lijn loopt door naar het voortgezet onderwijs.
1.6 Wereldoriëntatie
De taal in de zaakvakken levert voor veel NT2-leerlingen problemen op. Er komen vaak moeilijke
woorden in voor, die onvoldoende worden uitgelegd. Kinderen kunnen niet goed greep krijgen op de
betekenis van sommige woorden in de teksten.
Ook worden in teksten vaak voor kinderen het verband niet duidelijk gemaakt. Het oorzakelijke
verband, de omdat-relatie, ontbreekt. Toch wordt verondersteld dat kinderen die verbanden wel
leggen. Dat blijkt vaak heel moeilijk te zijn, vooral wanneer de twee losse mededelingen slecht
worden begrepen.
In gesprekken zijn er altijd mogelijkheden om onduidelijkheden te verhelderen, maar in schriftelijke
tekst is er alleen de tekst zelf. De ervaring leert dat zeker voor NT2-leerlingen die informatie vaak niet
expliciet genoeg is.
Het analyseren van teksten die kinderen krijgen voorgeschoteld, lijkt op zoeken naar kleinigheden die
niet kloppen en daarover zeuren. Toch is het belangrijk dat leerkrachten zich bewust zijn van
problemen die mondeling en schriftelijk taalgebruik voor NT2-leerlingen kunnen opleveren.
Bij zaakvakken gaat het niet alleen om de teksten die kinderen krijgen voorgelegd, maar ook om de
vragen en opdrachten daarbij.
Het verwerven van een tweede taal komt neer op het oppikken van die taal. Dat kan en moet dus
gebeuren bij alle vakken op school. Op die manier wordt al het onderwijs ook taalonderwijs. Vakken
als wereldoriëntatie bieden in principe allerlei mogelijkheden voor het verwerven van Nederlands,
maat die moeten dan wel worden benut.
1.7 Lezen
Pas wanneer de taalmondeling al redelijk wordt beheerst, kan via lezen de algemene taalvaardigheid
worden vergroot.
Leerkrachten merken vaak dat NT2-leerlingen goed zijn in het leren verklanken van woorden, en
daardoor hebben ze vaak oppervlakkig gezien een goede leesvaardigheid, technisch lezen. Bij
begrijpend lezen doen zich voor een deel dezelfde problemen voor als bij 'wereldoriëntatie': de teksten
en de vragen zijn soms nogal gecompliceerd, hoewel doorgaans veel minder dan bij wereldoriëntatie.
Vaak zijn de teksten ook niet afgestemd op de leef- en ervaringswereld van NT2-leerlingen.
1.8 Doelen, didactiek en differentiatie
Leerkrachten zitten vaak in hun maag met het min of meer traditionele lespakket voor het
taalonderwijs. Ze zien dat het niet aanslaat, maar weten niet welke veranderingen ze moeten
aanbrengen. Enerzijds gaat het dan om leerstof en didactiek die voor NT2-verwervende en
Nederlandstalige kinderen niet geschikt zijn, anderzijds om oefeningen die vooral voor NT2-
leerlingen moeilijk zijn.
Bij het onderwijs aan NT2-leerlingen gaat het vooral om Doelen, Didactiek en Differentiatie.
Bij doelen gaat het om het wat van het onderwijs: wat zijn de (leer)doelen die de leerlingen moeten
behalen? Leerkrachten moeten zich bij elke opdracht aan een leerling afvragen waarom ze die
opdracht geven en wat ze daarmee bij de leerling willen bereiken.
Didactiek betreft het hoe: als het leerdoel eenmaal is vastgesteld, hoe kan de leerkracht dit dan het
best bereiken? Het vertellen in de kring en het werken met een woordweb om voorkennis te activeren
, schiet bij NT2-leerlingen zijn doel voorbij, omdat zij de bedoelde woorden in het Nederlands vaak
niet kennen.
Als laatste gaat het om Differentiatie. Een groot probleem is dat NT2-leerlingen enorm van elkaar
kunnen verschillen wat hun Nederlandse taalvaardigheden betreft. Het is voor leerkrachten heel
moeilijk om goed op dat onderlinge niveauverschil tussen leerlingen in te spelen; ze moeten ervoor
zorgen dat iedereen aan bod komt en dat het niveau voor de één niet te laag en voor de ander niet te
hoog is.
Hoofdstuk 2: Ontwikkeling van mondelinge
vaardigheden
2.1 Ayla zegt niks
Voor een groot deel van de kinderen die 'Turks' of 'Marokkaans' of 'allochtoon' genoemd worden,
geldt dat zij de Nederlandse nationaliteit hebben en dat hun ouders ook al op een Nederlandse
basisschool hebben gezeten. In de meeste van die gezinnen worden twee talen gesproken: naast
Nederlands ook de taal waar de ouders of grootouders mee zijn opgegroeid. Zij worden tweetalig
opgevoed. Voor een tweetalige ontwikkeling van een kind is het het beste als het van jongs af aan
tweetalig wordt opgevoed en niet eerst één taal leert en later pas de tweede taal. Maar dan moet het
kind beide talen wel even veel en even goed aangeboden krijgen. Als beide ouders de tweede taal niet
of nauwelijks beheersen, kunnen zij het beste hun moedertaal als gezinstaal gebruiken.
Vaak spreekt het kind één van de twee talen veel beter: het is dan dominant in één van die twee talen.
Bij de beoordeling van de taalvaardigheid van een kind moet niet alleen gekeken worden naar wat het
kind zelf zegt (productieve taalvaardigheid), maar ook naar wat het al kan begrijpen (receptieve
taalvaardigheid).
Sommige tweedetaalverwervers zeggen na een paar weken al iets, andere doen pas na een jaar hun
mond open. Toch is er in de periode dat ze niet zeggen, wel sprake van taalverwerving: ze luisteren
goed en zijn daarbij actief bezig de taal te leren. Deze periode wordt de stille periode genoemd.
Kinderen die pas na een lange stille periode iets gaan zeggen, zijn dan vaak even ver in hun
taalontwikkeling als kinderen die maar een korte stille periode hebben. Vooral in de beginfase van
taalverwerving kun je op basis van wat een kind zegt, dus niet goed inschatten hoe taalvaardig het is.
Omdat er zoveel verschillende factoren zijn die het tweedetaalverwervingsproces beïnvloeden, is het
vaak moeilijk te bepalen of de NT2-verwerving bij een individuele leerling nu snel of langzaam gaat,
en waarom dat zo is.
2.2 Hoe verwerven kinderen een tweede taal?
Imitatie en transfer
Tot in de jaren 70 van de vorige eeuw gingen veel mensen ervan uit dat taalleren niet principieel
verschillend was van ander leren. Taalleren werd gezien als een proces van gewoontevorming, waarin
imitatie en reïnforcement (bekrachtiging) een belangrijke rol spelen. taalleerder verwerven door
imitatie een groot aantal verschillende bouwstenen. Door oefening en bekrachtiging uit hun omgeving
leren ze snel en weten ze die bouwstenen met elkaar te combineren. De theorie voorspelt dat transfer
zal optreden van T1-gewoontes naar de nieuw te leren T2-gewoontes.
Het maken van fouten onder invloed van de eerste taal (negatieve transfer) wordt interferentie
genoemd. Deze opvatting wordt aangeduid als de interferentiehypothese.
Bovengenoemde opvatting over tweedetaalverwerving hield niet lang stand.