HC1 Normale groei en degeneratie
Groeihormoon
1. Afgifte en invloed op weefsels – anabool effect (opbouwend).
2. Groeihormoon heeft invloed op eigenlijk alle cellen.
3. Je hele leven maak je groeihormoon. Ook als je ouder bent. Dit komt omdat cellen die
beschadigd zijn ook vervangen/hersteld moeten worden, ook daarvoor is groeihormoon.
1. Groeihormoon wordt afgegeven door de
hypofyse (= klein erwtvormig orgaantje dat
onderaan je hersenen hangt).
2. De hypofyse wordt gestimuleerd door de
hypothalamus om dat groeihormoon te
maken.
3. Cellen in de hypofyse worden gestimuleerd
door GH-RH (releasing hormone). Als dat
afgegeven wordt door de hypothalamus dan
ontstaat er meer groeihormoon.
Via de lever wordt er ook een hormoon afgegeven
(somatomedine). Dat heeft invloed op de skeletgroei.
Gaat vooral over de lengtegroei van de botten.
GH-RH = GH-releasing hormone. Stimuleert afgifte van groeihormoon.
GH-IH = GH-inhibiting hormone. Remt de afgifte van groeihormoon.
Schildklierhormoon
- Heel belangrijk voor de celstofwisseling en de groei van het skelet.
- Bij de celstofwisseling komt warmte vrij. Iemand die teveel schildklierhormoon heeft zal dus
een hogere lichaamstemperatuur hebben.
- Als iemand tijdens de ontwikkeling te weinig van het schildklierhormoon krijgt, ontstaat er
een verminderde ontwikkeling van de hersenen.
- Met hielprik wordt gecontroleerd of het goed zit met het schildklierhormoon, zo niet kan een
kind dit kunstmatig toegediend kunnen krijgen.
1. Vanuit de hypofyse wordt TSH afgegeven aan
de bloedbaan, die stimuleert de schildklier om
meer hormoon af te geven.
2. Schildklierhormoon heeft weer via het bloed
invloed op celstofwisseling en skeletgroei.
3. Als er teveel schildklierhormoon is krijg je via
negatieve terugkoppeling een remming op de
hypofyse en ook een stapje hoger van de
hypothalamus. Zo wordt in stand gehouden
dat er niet teveel schildklierhormoon
geproduceerd wordt.
TRH = Thyrotropin-releasing hormone
,TSH = Thyroïd stimulerend hormoon
Calciumhomeostase
- Hierbij spelen verschillende hormonen een rol. Deze worden afgegeven door de
bijschildklieren. Deze produceren het PTH (Parathormoon).
- Parathormoon en Vitamine D zorgen ervoor dat de calciumconcentratie in het bloed stijgt.
- PTH heeft invloed op de botten (osteoclasten worden meer geactiveerd) er wordt meer
calcium uit het bot gehaald, dus er komt meer calcium in het bloed.
PTH heeft invloed op de nier (calcium kan uitgescheiden worden met urine) calcium kan
weer terug gewonnen worden uit de voor urine, komt zo weer terug in het bloed.
- Vitamine D heeft invloed op de darm door Vitamine D kan calcium uit voedsel gehaald
worden wat in je darmen aanwezig is, komt weer terug in bloed.
Er is een evenwicht nodig zodat bv. botten niet helemaal afgebroken worden.
= Calcitonine (tegenwerker van parathormoon).
Geslachtshormonen
- De ovaria (maakt eicellen) en testes (maakt zaadcellen) staan onder leiding van de
hypothalamus en de hypofyse. Daar worden hormonen afgegeven die via het bloed naar de
ovaria en testes gaan waardoor stimulering van de eicelrijping en productie van zaadcellen
plaatsvindt.
- Die hormonen hebben invloed op de groei van verschillende delen van het lichaam
o Oestrogeen en progesteron bij de vrouw
o Testosteron bij de man
- Oestrogeen kan zorgen dat de botgroei/stabilisatie goed blijft.
Vrouwen in de overgang kunnen dus ook sneller botten
breken.
- Testosteron neemt ook af. Is ook van belang voor de
spierontwikkeling. Heeft ook invloed op botten, dus ook
sneller botbreuken.
,Oorzaken van veroudering
- Erfelijkheid = voorgeprogrammeerde factoren:
Zoals hormonale veranderingen, antagonistische pleiotropie beperkte delingsvermogen van
cellen, apoptose.
- Milieu = omgevingsfactoren, inclusief leefstijl en gedrag.
Zoals Mechanische slijtage, straling (radioactiviteit, UV, röntgen), giftige stoffen overvoeding, fysieke
en psychische stress.
Straling en chemische stoffen kunnen in een cel beschadigingen geven.
DNA is nodig in de cel om eiwitten te maken. Deze zijn belangrijk om allerlei reacties in de cel te
bevorderen. Als het DNA dus beschadigd raakt door bv. straling gaat het steeds verder achteruit.
Hierdoor kan het zijn dat allerlei functies in de cel niet meer (goed) werken.
Chromosomen = dragers van erfelijke eigenschappen. Worden verdeeld over 2 cellen. De uiteinden
van chromosomen (telomeren) spelen daarbij een rol. Die worden per celdeling steeds wat korter.
Basaalmetabolisme die veranderen bij leeftijd
- Basaalmetabolisme = stofwisseling die je minimaal hebt. Dus als je in rust, liggend, ‘s
morgens vroeg.
- Neemt bij mannen en vrouwen behoorlijk af vanaf de leeftijd van 20 jaar (oudere mensen
hebben het vaker koud omdat ze al minder warmteproductie van zichzelf hebben).
- Heeft ook te maken met hoe actief je bent. Oudere mensen zijn minder actief.
Houdings- en bewegingsapparaat
Achteruitgang bij veroudering:
- Spierweefsel minder snelle/witte spiervezels IIB, worden omgezet naar IIA. De langzame
spiervezels blijven op peil. Daarom kan een ouder iemand een duursport langer volhouden.
- Bindweefsel bevat minder water als je ouder wordt en er zijn meer dwarsverbindingen
tussen het collageen waardoor het stugger wordt en bv. de gewrichten stijver worden.
- Botweefsel bevat minder calcium waardoor botten sneller kunnen breken.
- Zenuwstelsel wordt trager omdat er minder neuronen zijn en reflexen langzamer gaan.
- Proprioceptie bijsturen van bewegingen wordt lastiger (ook fijne motoriek).
Ademhaling
- Vitale capaciteit wordt kleiner als je ouder wordt.
- Verversing van luchtwegen is minder waardoor je minder zuurstof in je bloed kunt opnemen
en minder CO2 afgeven.
TLC = totale longcapaciteit.
VC = vitale capaciteit (max. hoeveelheid uitgeademd na max. inademen).
RV = restvolume (de hoeveelheid die in de longen achter blijft).
Bloedstroom door organen verandert bij veroudering
- Hartminuutvolume neemt af bij ouder worden.
- Op hogere leeftijd worden de hersenen iets beter doorbloed dan op lagere leeftijd.
- Op hogere leeftijd neemt de nier doorbloeding sterk af.
Effecten van regelmatig voldoende bewegen
- Rechtstreekse verlaging van het risico op de volgende aandoeningen:
o Ischemische hartziekten, DM type 2, beroerte, dikke darmkanker, borstkanker,
valincidenten bij oudere, botbreuken bij ouderen, depressie.
, o Lichaamsgewicht, bloeddruk, vetpercentage, botdichtheid, vetgehalte bloed,
insulinegevoeligheid indirect wordt risico ouderdomsziekten daardoor verlaagd.
HC2 Pathologie bij kinderen & adolescenten
Scoliose
2 soorten:
- Structurele scoliose
o Idiopathisch (80%) we weten niet waardoor het veroorzaakt wordt.
o Congenitaal (10%) aangeboren.
o Overige oorzaken (10%) trauma of infectieziekte op jonge leeftijd
- Niet-structurele scoliose
Structurele scoliose (hoe zie je dit?)
- Bij voorover buigen niet-corrigerende gibbus of torsie
- Structurele verandering in wervels (röntgenfoto)
- Cobbse hoek moet groter zijn dan 10 graden.
Behandeling structurele scoliose
- Fysiotherapie is niet effectief op verminderen van Cobbse hoek.
- Bracebehandeling, geen effect.
- Operatie. Effectief, maar zeer ingrijpend. Ze snijden je rug open, duwen de wervelkolom recht
en plaatsen er ijzeren pinnen in. Bij het herstel daarvan komt de fysiotherapeut wel kijken.
Niet-structurele scoliose
- Verdwijnt bij voorover buigen, geen rotatie en structurele afwijkingen.
- Cobbse hoek minder dan 10 graden.
Oorzaken:
- Beenlengteverschil (dat check je altijd als eerste).
- Fysiologisch gezien is het qua groei ook ‘logisch’ dat er bij kinderen sprake is van scoliose. Je
groeit nu eenmaal niet symmetrisch.
- Houding
Beenlengteverschil
- Tot 2,0 cm is normaal (hoewel het toch best veel is.
- >3 cm is waarneembaar
- Tot 5cm is niet-operatief op te vangen.
Scheuermann
- Aan de ventrale zijde van de wervels groeit de ruggenwervel minder hard dan aan de achterzijde.
Zorgt voor een versterkte thoracale kyfose (>45 graden). Dat zorgt ervoor dat je dat ergens
anders gaat compenseren (lumbaal en cervicaal).
- Bij jongens en meisjes komt het even vaak voor.
- Begint eind kindertijd/begin adolescentie.
- 1/3 gaat ook een scoliose ontwikkelen.
Scheuermann behandeling
- Bij milde vorm en vroeg stadium moet er vooral getraind worden.
o Strekken van de hamstrings
o Strekken en versterken van de ‘rompstrekkers’
- Geen effect op het verloop, maar wel op het verminderen van de pijn-
klachten (16%-32%)
- Brace, alleen in bepaalde gevallen:
o Flexibele kyfose, kyfose <65 graden, brace zorgt voor afname
Kyfose van >15 graden, kind moet nog minstens 1 jaar doorgroeien.
Nadeel: moet 16 tot 23 uur per dag gedragen worden, 18 maanden lang.
- Operatie bij kyfose van >70 graden, die niet met brace gecorrigeerd kan worden.