1. Diagnostisch perspectief en 4. Toetsing
Hypothese 1: Alle problemen van XXX komen voort uit een gebrekkige centrale coherentie,
een verminderde theory of mind en verminderde executieve functies, hetgeen passend is bij
een autismespectrumstoornis (ASS) en in stand wordt gehouden door onvoldoende
afstemming vanuit de omgeving.
ASS is een verzamelnaam voor verschillende gedragskenmerken, die in de DSM-5 worden
beschreven als o.a. tekorten in sociale communicatie en interactie en herhalende
gedragspatronen, maar ook over- of onder reageren op zintuiglijke prikkels (Sijde 2013). Er
zijn drie theorieën die ASS kunnen verklaren, te weten: Theorie van de centrale coherentie
(Frith, 2003), theory of Mind (ToM) Baron-Cohen, Leslie & Frith, 1985; Baron-Cohen,
2001) en theorie van de executieve functies (Ozonoff, 2005).
De theorie van de centrale coherentie veronderstelt dat we informatie beter begrijpen door het
in de context te plaatsten. Bij een goed werkende centrale coherentie komt informatie niet
binnen als een los puzzelstukje, maar wordt geplaatst in het geheel. Een gebrekkige centrale
coherentie daarentegen, kan ervoor zorgen dat informatie gefragmenteerd binnenkomt, los
van de context. Hierdoor kan de betekenisverlening aan informatie anders verlopen met
misvattingen als gevolg. Het verkeerd interpreteren van informatie kan in sociale interacties
zorgen voor conflicten. ToM sluit hierop aan. ToM is het vermogen om gedachten en
gevoelens van andere mensen te begrijpen en daarmee sociale interacties te
vergemakkelijken. Een gebrekkige centrale coherentie kan ervoor zorgen dat informatie niet
goed binnenkomt, waardoor het lastiger is om ToM te ontwikkelen. Een gebrekkige ToM
maakt het moeilijker om de binnenwereld van een ander te begrijpen en er adequaat op te
reageren. In het reageren en sturen van gedrag spelen executieve functies een belangrijke rol.
Voorbeelden van executieve functies zijn aandachtsregulatie, flexibiliteit, inhibitie, plannen,
organiseren, evalueren en bijsturen van gedrag. Om adequaat te reageren op informatie moet
de informatie eerst goed binnenkomen om vervolgens het gedrag te reguleren en te remmen.
Problemen in de executieve functies kunnen er bijvoorbeeld voor zorgen dat ongewenst
gedrag niet wordt geremd, plannen moeilijker is en flexibiliteit verminderd is. Verminderde
flexibiliteit kan verklaren waarom mensen met autisme graag vasthouden aan routines en
patronen. Aanpassen aan verandering verloopt dan moeizaam.
XXX heeft moeite met het integreren van informatie tot één geheel, met overprikkeling tot
gevolg, passend bij een gebrekkige centrale coherentie (bron). Dit kan verklaren waar XXX