Samenvatting Geestelijke Stromingen
Hoofdstuk 1. Hindoeïsme
1.1. Naam en oorsprong
Het Hindoeïsme is een veelkleurig en veelvormige religie. De naam komt van de rivier de
Indus, die in het huidige Pakistan uitmondt in de zee. Zelf noemen de Indiërs hun religie
‘sanatana dharma’, de eeuwige leer of bestemming.
Zo’n 3500 jaar geleden viel een vijandig volk, de Ariërs, het gebied van de Indus rivier
binnen. Zij introduceerden hun vedische geloof. Het geloof van de Ariërs mengde zich met
het geloof van de lokale bevolking. Deze mix van verschillende geloven is de basis voor het
hindoeïsme wat we nu kennen.
De Ariërs vereerden goden die verbonden waren met de natuur en de wereld om hen heen.
De lofzangen voor deze goden behoren tot de heilige hindoe teksten. En de taal van de
Ariërs, het Sanskriet, is nog steeds de heilige taal van hindoeïsten.
Het hindoeïsme heeft zich via de handel over geheel Azië verspreid. Vanaf het eind van de
19e eeuw zijn veel hindoes als contractarbeider naar Zuid-Amerika, Noord-Amerika en
Canada gegaan. Ook zijn veel hindoes naar het Verenigd Koninkrijk vertrokken. Over de hele
wereld zijn er nu zo’n 900 miljoen hindoes.
Belangrijke concepten:
Ò Brahman = Het alles doordringende goddelijke
Ò Atman = Je diepste levenskern
Ò Atman = Brahman (‘tat twam asi, dat zijt gij’)
Ò Samsara = eeuwige rad van wedergeboorten
Ò Karma = wet van oorzaak en gevolg
Ò Moksja = verlossing van samsara en karma
Ò Dharma = orde / bestemming
1.2. Dharma – bestemming – komische orde – kaste
Door geboorte kom je in een kaste of varna (=kleur): een sociale groep met dezelfde naam,
beroep, tradities en religieuze praktijken. De kaste geeft dus kleur (varna) aan je leven. De
vier hoofdkasten zijn:
Ò Brahmanen (geestelijken)
Ò Ksatriya’s (bestuurders)
Ò Vaisya’s (boeren en geschoolde arbeiders)
Ò Sjoedra’s / dasa’s (slaven en bedienden)
Ò Dalis (onaantastbaren, doen onrein werk)
Iedere kaste heeft zijn eigen sociale regels of dharma. Wil je de verlossing bereiken, dan
moet je je houden aan de regels van je kaste.
1.3. De bronnen: de veda’s en de grote verhalen
Er waren veel verzamelingen van gebeden, offerspeuken die jaren mondeling zijn bewaard.
Tussen 800 voor gjt zijn deze opgeschreven en vormen de oudste literatuur van de Indische
,godsdienst: de veda’s (veda = weten). Aan het einde van deze periode ontstaan geschiften
van de Oepanisjaden (= zij die zitten aan de voeten van de leermeester). Na de vedische
periode ontstaan de grote religieuze verhalen.
Ò Mahabharata is een mis van allerlei spannende verhalen en diepzinnige gedachten.
Ò Bhagavadgita (zang van de Verhevene) is een onderdeel van de Mahabharata. Hierin
worden de drie verlossingswegen ontvouwt.
Ò Ramayana komt uit het begin van de gebruikelijke jaartelling.
Ò Verhalen over Krisjna.
Belangrijk:
Ò Veda’s (1500-800 v. Chr.). Oude gebeden en rituelen.
Ò Oepanisjaden (eind van de periode van de Veda’s).
Ò Grote verhalen.
É Mahabharata (het grote verhaal, 200 v. Chr. – 200 n. Chr.)
É Bhagavadgita (de zang van de verhevene). Onderdeel van de Mahabharata.
Hart van het Hindoeïsme.
É Ramayana (begin van onze jaartelling).
É Verhalen over Krisjna die een avatara wordt.
1.4. Wegen naar verlossing – karma en reïncarnatie
Het Brahman staat voor het eeuwige goddelijke, het onsterfelijke, het onveranderlijke, de
onwankelbare orde van de rust en harmonie. Het is geen persoon. In ieder mens huist de
goddelijke essentie die atman wordt genoemd. Deze reïncarnatie of zielsverhuizing omvat
niet alleen het menselijk bestaan, maar al het bestaan. Na de dood kun je dan ook als mens
en als dier wedergeboren worden. Je komt uiteindelijk altijd weer als mens terug. Hoe je
wordt wedergeboren, wordt bepaald door je karma. Het gaat om de intentie waarmee je
handelt. Karma bepaalt dus in welk leven je terechtkomt. Je diepste essentie (atman) kan
alleen loskomen als je eigenlijk geen karma meer produceert. Daar ligt de ware verlossing
(moksja of mukti)
De drie verlossingswegen worden meestal marga’s genoemd (marga = weg), maar soms ook
yoga.
Ò Karma-marga (weg van het handelen). Je houden aan je dharma. Je doet wat je
volgens je kaste moet doen.
Ò Jnana-marga (weg van het inzicht). Mediteren tot je verlichting bereikt.
Ò Bhakti-marga (weg van de liefdevolle overgave). Je overgeven aan een godheid.
1.5. De godenwereld.
Het hindoeïsme kent oneindig aantal goden doordat het hindoeïsme in feite een verzameling
is. Dit noem je polytheïsme (meerdere godendommen)
Ò Visjnoe. Vriendelijke godheid die in avatara’s naar de aarde komt om mensen te
redden en onderwijzen.
Ò Sjiva. God van vernietiging (en daarmee van nieuw leven). Vooral de God van de
asceten.
Ò Brahma. Weinig vereerde schepper-God, niet verwarren met Brahman.
, Ò Trimoerti. De drie-eenheid van Brahma (schepper), Visjnoe (beschermer) en Sjiva
(vernietiger). Samen: universele kringloop
Ò Lakshmi. Eerste vrouw van Visjnoe, verbonden met schoonheid en voorspoed.
Ò Durga/Kali. Echtgenote van Sjiva, verbonden met vruchtbaarheid en, als Kali met
vernietiging.
Ò Sarasvati. Vrouw/dochter van Brahma. Godin van de kunst, creativiteit en
wetenschap.
Ò Ganesha. Dik mens met olifantenkop. Neemt obstakels weg.
Ò Hanuman. Apenkoning en voorbeeld van trouw en eerlijkheid.
1.6. Ethiek.
De ethiek is verbonden met de kosmische wet van karma: het goede werkt het goede uit,
het kwade werkt het kwade uit. In het dagelijks leven gelden de verhalen van Krisjna,
Mahabharata en Ramayana als de grote voorbeelden.
1.7. De religieuze praktijk.
Rituelen doelen om op belangrijke momenten een godheid te vereren, maar ook om je
innerlijk te reinigen en je bewustzijn te zuiveren.
Ò Geboorte. De vader sprenkelt boter en honing in de mond en fluistert mantra’s in het
oor van de baby.
Ò Djanew-ritueel. Een jongen van twaalf wordt ingewijd als leerling en mag de heilige
boeken bestuderen.
Ò Huwelijken vinden plaats binnen de kasten en zijn meestal gearrangeerd.
Ò Dood. Hindoes worden gecremeerd en de as wordt uitgestrooid in de Ganges of in
zee.
1.8. Kalender en jaarfeesten.
Het Hindoeïsme kent zeer veel feesten en gedenkdagen. De kalender gaat uit van het
zonnejaar, dat begint op het moment waarop de zon op het lentepunt staat. Het begin van
de lente is een nieuwjaarsfeest.
Ò Holi -> Het begin van de lente. Het feest sluit op een vrolijke manier het hindoejaar af
en verwelkomt het nieuwe jaar. Men bestrooit elkaar met kleur- en geurstoffen.
Ò Divali -> eind oktober/begin november. Oorspronkelijk oogstfeest, gewijd aan
Lakshmi. Overwinning van licht over duisternis, dharma over adharma. Overal
worden kleine lichtjes gezet, er worden verhalen verteld over overwinningen over
het kwaad.
Ò Dusshera -> september. Overwinning van Rama op Ravana. Er wordt een grote pop,
die het kwaad symboliseert, verbrand.
1.9. Religieuze leiders.
Een hindoe kan zijn godsdienst zowel thuis als in een tempel (mandir) beoefenen en
beleven.
Ò Pandit = priester (karma-marga)
Ò Goeroe = persoonlijke leermeester (bhakti)
Ò Sadhu = asceet (jnana-marga)
Ò Puja =offer
Ò Sanskara = sacrament