H9 – Meten
Grootheden in het basisonderwijs: lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht, tijd,
temperatuur, geld en snelheid.
Bij kwantificeren koppel je een getal aan een grootheid. Hiervoor heb je een
maateenheid nodig.
Meten is in feite het afpassen van een maat. Kinderen moeten zelf ervaring
opdoen met meten. Het is belangrijk dat ze inzien dat afspraken/maateenheden
handiger zijn. De leerkracht bepaalt dan wanneer kinderen toe zijn aan de
standaardmaat. Door te beginnen met natuurlijke maten krijgen kinderen inzicht.
Kinderen ontwikkelen referentiematen, bv een deur is 2 meter hoog.
Hoe nauwkeuriger je wilt meten, hoe fijner de maat die je kiest. Kinderen
verwerven het inzicht dat verfijning van maten leidt tot nauwkeuriger meten. Dit
is afhankelijk van de situatie. Een fijnere maat is 10x zo klein, het decimaal
positioneel getal systeem. Kinderen verwerven het inzicht dat relaties tussen
metrische maten kunnen worden herleid in machten van tien. Het verfijnen van
tijd is gebaseerd op een sexagesimaal getallenstelsel.
Het is belangrijk dat kinderen niet alleen de regels leren, maar het ook kunnen
toepassen in de praktijk. De aangeboden situaties moeten dus betekenisvol zijn.
H10 – Meetkunde
Objecten hebben verschillende meetkundige eigenschappen die we gebruiken om
het te herkennen en te omschrijven. Kinderen komen er spelenderwijs mee in
aanraking. Kinderen verwerven het inzicht dat je voorwerpen kunt onderscheiden
met behulp van hun meetkundige eigenschappen, zoals hoekpunten, lijnen en
vlakken, al of niet regelmatig.
Meetkunde richt zich op het beleven en interpreteren van de ruimte waar in wij
leven. Er is hiervoor veel wiskundetaal om erover te praten. Meetkundige figuren
kunnen zowel ruimtelijk als vlak zijn. Kinderen op de basisschool leren: rechthoek,
cirkel, vierkant, 3hoek, 4hoek, 5hoek, 6hoek, bol, kubus en balk. Jonge kinderen
herkennen vaak het voorwerp alleen, oudere kinderen kunnen ook verklaren.
Als je je kunt voorstellen dat je een bal achter een muur niet kunt zien, verricht je
een mentale handeling. Het redeneren kan nog lastig zijn. Je kunt hiervoor een
kijklijn gebruiken. Een denkbeeldige kijklijn, dat wat je ziet vanaf een punt, wordt
ook wel viseerlijn genoemd.
Kinderen verwerven het inzicht dat je objecten kunt zien vanuit een verschillend
perspectief. Projecteren is het afbeelden van ruimtelijke vormen op een plat vlak.
Je kunt voorwerpen op drie manieren verplaatsen, namelijk door te schuiven (bv
puzzelstukjes draaien om te matchen), te spiegelen of te roteren (bv een kaart).
Kinderen komen tot het inzicht dat je een voorwerp – ook denkbeeldig – kunt
verschuiven, spiegelen of roteren. Kinderen moeten hier ervaring mee opdoen.
Hierna kunnen kinderen dit ook denkbeeldig, mentaal.
Kinderen verwerven het inzicht dat je eenduidige afspraken kunt maken over de
plaats van een punt (voorwerp) in de ruimte – ruimtelijk oriënteren. Hierbij gaat
het om het afleggen van eenvoudige routes en lokaliseren.