Socialezekerheidsrecht samenvatting
- Module 1: Introductie sociale zekerheid
- Module 2: Personele werkingssfeer
- Module 3: Werkloosheid deel 1
- Module 3: Werkloosheid deel 2
- Module 4: Bijstand en minimumuitkeringen
- Module 5: Volksverzekeringen (i.h.b. de AOW)
- Module 1 t/m 5: oefencollege
- Module 6: Kortdurende arbeidsongeschiktheid
- Module 7: Langdurende arbeidsongeschiktheid, de Wet WIA
- Module 8: Re-integratie van zieke werknemers
- Module 9: Invloed internationale normen op het sociaalzekerheidsrecht
- Module 10: oefencollege: ziekte/arbeidsongeschiktheid/re-integratie
,Module 1: Introductie sociale zekerheid
1 Inleiding
1.1 Sociale zekerheid: een veelzijdig begrip
Sociale zekerheid heeft met bestaanszekerheid te maken. Daar is iedereen het over eens wat
betreft de uitleg van wat sociale zekerheid is. Naast de doelstellingen van sociale zekerheid (zoals:
het creëren van gelijke ontwikkelingskansen voor de mensen, realiseren evenwichtige
inkomensverdeling, ondersteunen arbeidsmarkt) wordt vaak gewezen op bepaalde waarden die aan
de sociale zekerheid ten grondslag liggen, zoals solidariteit. Het gaat erom dat de sterken een
bijdrage leveren aan de bescherming van de zwakkeren. Leden van een groep kunnen onderling
risico’s verdelen (horizontale solidariteit), maar er kan ook sprake zijn van eenzijdige steun van
rijken ten opzichte van armen (verticale solidariteit). Kortom: sociale zekerheid gaat altijd gepaard
met solidariteit (belangrijk voor tentamen).
Antwoord tentamen verticale solidariteit en horizontale solidariteit
Solidariteit is een van de belangrijkste waarden die aan de sociale zekerheid ten grondslag liggen.
Iedere regeling heeft wel een aspect van solidariteit in zich (tussen rijk en arm, tussen jong en oud,
tussen werkenden en werklozen etc.). Op het moment dat leden van een groep onderling risico’s
delen, dan is er sprake van horizontale solidariteit (zoals het geval is bij Zvw: indien ik ziek ben, dan
gaan de andere leden van de groep van de betreffende zorgverzekeraar meebetalen). De leden van
de groep steunen elkaar als ware.
Op het moment dat er sprake is van eenzijdige steun van rijken ten opzichte van armen, is er
sprake van verticale solidariteit. De verticale solidariteit ziet op de inkomensschaal, aangezien de
uitkering gelijk is maar rijken hebben daarvoor wel een hogere premie moeten betalen (een
voorbeeld hiervan is de AOW: hogere inkomens hebben een hogere AOW-premie, terwijl de
uitkering voor beide groepen gelijk is). Kortom: sociale zekerheid gaat altijd gepaard met solidariteit.
Methoden van inkomensbescherming
Bij sociale verzekeringen is de verzekering verplicht gesteld en worden de geldbedragen uitgekeerd
in de vorm van een uitkering (bijvoorbeeld: WW-uitkering en arbeidsongeschiktheidsuitkering). Bij
sociale voorzieningen speelt het verzekeringsprincipe geen rol; de uitkering wordt verstrekt als men
op enig moment aan de wettelijke voorwaarden voldoet (iemands inkomen daalt onder het sociaal
minimum).
Uitkeringsvormen
Pensioenen, toeslagen, aanvullingen, bijdragen, verstrekkingen enzovoort. De meeste uitkeringen
zijn in geld (compenseren inkomensverlies of belemmeringen wegnemen voor gehandicapte
bijvoorbeeld), sommige in natura. Sociale verzekeringen worden uit premies gefinancierd en sociale
voorzieningen uit de algemene middelen (mengvormen zijn er ook).
Er is niet één begrip, noch is er een hoger gezag dat over de juistheid van de definities oordeelt. De
betekenis van het begrip sociale zekerheid zal moeten worden geëxpliciteerd en beargumenteerd.
1.2 Een werkdefinitie van sociale zekerheid
Voor de doeleinden van dit leerboek verwijst het begrip sociale zekerheid naar regelingen die
bescherming bieden bij sociale risico’s en bij behoeftigheid, en die uitkeringsgerechtigden steun
geven bij het vinden van werk. In het boek wordt voornamelijk gekeken naar regelingen die
inkomensbescherming bieden of steun geven bij het vinden van werk. Traditioneel wordt
inkomensbescherming als het primaire doel beschouwd van de sociale zekerheid (waarborgfunctie).
,De waarborgfunctie heeft een dubbele betekenis: minimumbescherming (zoals AOW want die is
afgestemd op het sociaal minimum) en bescherming tegen inkomstenderving (WW, want die
uitkering vormt een percentage van het loon dat de werknemer verdiende voordat hij werkloos
werd). De bescherming kan ook zien op het aanbieden van bepaalde voorzieningen of
verstrekkingen, zoals rolstoel of verpleging.
Ook heeft de sociale zekerheid een activeringsfunctie: het re-integreren van uitkeringsgerechtigden.
Hierbij moet ook de uitkeringsgerechtigde zich inspannen om snel weer aan het werk te komen.
Volgens de definitie van het boek moet de inkomensbescherming verband met sociale risico’s of
behoeftigheid. Het begrip sociaal risico verwijst naar bepaalde gebeurtenissen in het (werkzame)
leven de mensen die aanleiding hebben gegeven tot de opkomst van sociale verzekeringen
(gecodificeerd in Conventie nr. 102 van de IAO): medische zorg, ziekte, werkloosheid, ouderdom,
arbeidsongevallen en beroepsziekten, gezinslasten, moederschap, invaliditeit en overlijden. Deze
opsomming geldt als internationaal ijkpunt voor de definitie van sociale zekerheid.
‘Behoeftigheid’ (of armoede) is in de definitie van het boek opgenomen omdat behoeftigheid als
zodanig niet beschouwd wordt als een sociaal risico in de zin van IAO-Conventie nr. 102. Toch is
ondersteuning aan armen de oudste vorm van sociale zekerheid. Men heeft het recht op een
uitkering als de eigen middelen onder het bestaansminimum liggen (middelentoets). Kenmerkend
hierbij is dat de sociale bijstand wordt gefinancierd uit de algemene middelen (dus niet door
verzekering of premiebetaling, zie Parw).
De belangrijkste kenmerken van ‘sociale zekerheid’ zijn solidariteit en sociaal risico.
1.3 Recht op sociale zekerheid en overheidsverantwoordelijkheid
Sociale zekerheid impliceert een bepaalde overheidsverantwoordelijkheid. De laatste tien jaar is de
eigen verantwoordelijkheid van de burger belangrijker geworden, maar ondanks dat, geldt het
dragende beginsel van de aansprakelijkheid van de gemeenschap in de formulering van de
rechtsgrond nog steeds. De bijzondere verantwoordelijkheid van de overheid is tevens verankerd in
het recht, in het bijzonder in de erkenning van het recht op sociale zekerheid als een sociaal
grondrecht (art. 20 lid 2 Gw). Verder kent de Gw een apart recht op bijstand (art. 20 lid 3 Gw) en
een recht op gezondheidszorg (art. 22 lid 1 Gw). Deze drie worden overkoepeld door het recht op
bestaanszekerheid (art. 20 lid 1 Gw). Bij sociale grondrechten moet de overheid zich niet alleen
onthouden, maar ook inspannen.
Het grondrecht op sociale zekerheid zal niet snel beschouwd worden als een ieder verbindende
bepaling (hoogste socialezekerheidsrecht CRvB heeft dat tenminste nog nooit gedaan). Dat
betekent niet dat de Staat niets hoeft te doen wat betreft de bestaanszekerheid van mensen, maar
ook niet dat de Staat alles moet regelen. De private voorzieningen moeten worden beschermd,
gereguleerd of gestimuleerd door de overheid. Is de regeling van de werkgevers, werknemers,
burgers niet succesvol, dan is de overheid verplicht om de sociale zekerheid dwingend voor te
schrijven of zelf te organiseren (er is dus wel een eindverantwoordelijkheid voor de overheid m.b.t.
de bestaanszekerheid van burgers).
1.4 Sociale zekerheid: publiek en privaat
1.4.1 Publieke sociale zekerheid
Socialezekerheidsregelingen geven aanspraak op bepaalde prestaties. Als deze aanspraak
rechtstreeks is gefundeerd op een publiekrechtelijke regeling, is sprake van publieke sociale
zekerheid (oudste vorm is de sociale bijstand in thans de Parw). Ook sociale verzekeringen hebben
zich tot publieke regelingen ontwikkeld, vanwege de noodzaak om de deelname aan verzekeringen
tegen bepaalde risico’s verplicht te stellen (zonder verplichting zou van enige solidariteit tussen arm
en rijk geen sprake zijn). Voldoet men aan de regels uit de wet (bijvoorbeeld: ingezetene,
, werknemer of werkgever) dan behoort men automatisch, van rechtswege tot het stelsel. Vreemd
eend in de bijt is de Zrw: verplichte verzekering, maar de burger moet zich wel verzekeren bij een
particuliere ziektekostenverzekeraar (anders riskeert hij een boete).
1.4.2 Private sociale zekerheid
Van private sociale zekerheid is sprake als de aanspraak op de betreffende prestatie (een uitkering
of voorziening) is gebaseerd op een civielrechtelijke overeenkomst. Er is een markt voor allerlei
private ‘pensioenproducten’ (lijfrentepolissen, spaarregelingen, beleggingsconstructies), welke door
banken en particuliere verzekeringsmaatschappijen worden aangeboden voor een betere dekking
dan van de AOW.
Voorbeeld privatisering van de publieke sociale zekerheid is de inkomensvoorziening bij ziekte
(eerst ziektegeld van de ZW, nu doorbetaling loon door werkgever welke voortvloeit uit de
arbeidsovereenkomst). Tweede voorbeeld: de Zvw (aanspraken op medische voorzieningen die
deze wet biedt, vloeien niet voort uit de wet, maar uit een overeenkomst die de burger afsluit met
een particuliere zorgverzekeraar). De wetgever heeft aan beide wel randvoorwaarden gesteld
(minimaal 70% en burger verplicht te verzekeren voor de basisverzekering, acceptatieplicht voor
verzekeraars). Privatisering is dus meestal van overheidswege gereguleerd (overheid heeft voet
tussen de deur).
1.4.3 Driepijlerstelsel
In de internationale literatuur is het gebruikelijker om de sociale zekerheid voor te stellen als een
driepijlerstelsel (lagen). De eerste laag wordt gevormd door het wettelijke socialezekerheidsstelsel.
De prestaties hiervan worden aangevuld door aanspraken die de werknemer heeft ten opzichte van
de werkgever (collectieve sociale zekerheid). Deze aanspraken vinden hun grondslag in de
(collectieve) arbeidsovereenkomst (de tweede laag). De derde laag ten slotte is opgebouwd uit
zuiver private voorzieningen die een burger voor zichzelf kan treffen in de vorm van bijvoorbeeld
lijfrentepolissen, spaarregelingen en aandelenportefeuilles. In de meest zuivere modelmatige
benadering:
1. Wettelijk socialezekerheidsstelsel: overheid.
2. (Collectieve) arbeidsovereenkomsten: sociale partners.
3. Zuiver private voorzieningen: burgers.
Nuancering
Allereerst is het goed mogelijk dat ook private actoren in de eerste pijler actief zijn (zoals de
vervanging van de ZW voor de loonbetalingsverplichting van werkgevers bij ziekte). Ten tweede is
het zo dat de overheid zich op haar beurt bepaald niet onbetuigd laat in de tweede en derde pijler
(voorbeeld: aanvullende pensioenen, werkgever krijgt te maken met dwingende overheidsregulering
zoals de Pensioenwet).
Naast marktreguleerder kan de overheid ook optreden als faciliteerder door bijvoorbeeld
spaarvormen fiscaal aantrekkelijk te maken wordt het eigen initiatief van de burger aangemoedigd
om zelf in de bestaanszekerheid te voorzien. Als we deze rollen van de overheid in de eerste,
tweede en derde pijler van de sociale zekerheid tot ons door laten dringen, valt ons op dat de rollen
van de Staat, de sociale partners en de burgers sterk zijn verweven.
1.5 Omvang van sociale zekerheid
Het belang van sociale zekerheid is groot, zo blijkt uit niveau van uitgaven en uitkeringen (€150
miljard per jaar). Aantallen per uitkering: WW (808.000), bijstand (433.00) en AOW (3.450.000).
1.6 Ontwikkeling sociale zekerheid
1.7 Socialezekerheidsrecht
Het socialezekerheidsrecht rekent, samen met het arbeidsrecht, ook wel tot het sociaal recht. Het
object van het sociaal recht is de bestaanszekerheid van de burger op het terrein van arbeid en