Ontwikkelingsleer - samenvatting van hoorcolleges
Introductie cursus
Leerdoelen cursus:
1. De normatieve ontwikkeling beschrijven gedurende de levensloop; mijlpalen in de
ontwikkeling op verschillende domeinen.
2. Verschillende theoretische benaderingen van verschillende ontwikkelings genomen
uitleggen, vergelijken en toepassen.
3. Centrale vraagstukken in de ontwikkelingspsychologie uitleggen en analyseren.
4. De verschillende onderzoeksmethoden waarmee de ontwikkeling wordt bestudeerd
beschrijven toepassen, en de sterkste en zwaktes van de methoden vergelijken.
Tentamen
● 50 multiple choice vragen met 4 antwoordopties.
- Geen afronding; giscorrectie (¼ kans op goed raden).
- Wss/ong. vanaf 34 vragen goed -> voldoende.
- Formule: 10*(X-pN)/(N/pN)
X=aantal juiste antwoorden; p=kans op correct raden; N=aantal vragen
● Hoorcolleges
● Boek
-> Tentamenstof van het boek:
● 1.1, 1.2, 1,3: Developmental Research Designs
● 2 (piaget wordt behandeld in college 4), 3.5
● 5 (behalve “Health and Wellness”)
● 7.1, 7.2
● 8.2 - 8.5 (behalve stukken over ‘problem solving’)
● 9.2 - 9.6 (behalve “race and ethnicity”)
● 14.1
Wat voor tentamenvragen, variatie o.b.v.:
1) Leerdoelen
2) Niveaus (soorten vragen - Bloom’s taxonomie)
3) Colleges
Leerdoelen:
1. De normatieve ontwikkeling beschrijven doorheen de levensduur.
2. Verschillende theoretische benaderingen van verschillende ontwikkelings fenomenen
uitleggen, vergelijken en toepassen.
3. Centrale vraagstukken in de ontwikkelingspsychologie uitleggen en analyseren.
4. De verschillende onderzoeksmethode waarmee ontwikkelt wordt bestudeerd
beschrijven en toepassen, en de sterktes en zwaktes vd methoden vergelijken.
-> Worden allemaal getoetst in tentamen, maar nadruk op leerdoel 1.
Niveaus - Bloom’s taxonomy:
1. Kennisvragen
2. Begripsvragen; heb je de stof begrijpen, kun je het uitleggen en verbanden leggen.
3. Toepassingsvragen; gebeurtenissen in het echte leven linken aan theorieën.
-> Deze vragen worden verdeeld over de leerdoelen en de hoofdstukken.
,Hoorcollege 1: methoden
Leerdoelen:
1) Wat is ontwikkelingspsychologie?
2) Wat ontwikkelt wanneer en hoe?
a. Onderzoeksmethoden en uitdagingen
b. Psychologie vd levensloop
Wat is ontwikkelingspsychologie? (1)
Smalle visie op ontwikkeling (tot 50 jaar geleden heel sterk), ontwikkeling zou … zijn:
● Sequentieel: verschillende stadia/niveaus/fases
● Unidirectioneel: eerdere veranderingen zijn een voorwaarde voor latere.
● End state (eindstaat): hogere waarde dan de oorspronkelijke staat.
● Onomkeerbaar in de vooruitgang.
● Kwalitatief: structurele transformaties.
● Biologische groei: onafh. v cultuur.
● Universeel: hetzelfde voor iedereen.
Brede visie op ontwikkeling (heden), ontwikkeling …:
● Is niet noodzakelijk gebaseerd op fases die elkaar opvolgen.
● Heeft niet altijd een eindstaat die een hogere waarde heeft.
● Is zowel kwalitatief als kwantitatief.
● Kan universeel zijn, maar ook verschillen tussen personen.
● Wordt beïnvloed door biologie én cultuur.
● Kan binnen personen in positieve zin veranderen, maar ook beperkt worden, afh. vd
omstandigheden (plastisch).
Intra-individuelen veranderingen = binnenpersoonsveranderingen: ontwikkeling die
individuen door de tijd heen maken.
Interindividuele verschillen = tussenpersoonsverschillen : ontwikkeling die zich
voordoet door de levensloop heen.
Ontwikkelingspsychologie definitie:
● Ontwikkelingspsychologie betreft de veranderingen binnen personen gedurende de
levenslopen en de verschillen tussen personen m.b.t. de aard vd veranderingen.
● Het doel is om deze intrapersoonlijke veranderingen en interpersoonlijke verschillen
te beschrijven én om te verklaren waarom ze plaatsvinden en om te zoeken naar
manieren om ze ze zo optimaal mogelijk te veranderen.
Wat ontwikkelt wanneer, hoe en waarom? (2)
De “Wat” in ontwikkelingspsychologie
Betreft meerdere (vak)gebieden:
● Biologie: hersenen, neurofysiologie, genetica.
● Sociaal: familie, vrienden, school, samenleving, cultuur.
● Psychologie: cognitie, sociaal gedrag, emoties.
-> Al deze dingen interacteren met elkaar.
Ontwikkelingspsychologie focust zich op
Normatieve ontwikkeling en individuele verschillen:
● Welke deviaties vd norm zijn waarschijnlijk?
● Hoe kunnen ze verklaard worden?
● Wat betekenen ze voor de toekomst? Zijn ze stabiel? Veranderen ze?
● Hoe kan de toekomstige ontwikkeling op een gunstige manier beïnvloed worden?
● Hoe kunnen mensen beter bestand worden tegen slechte invloeden van anderen?
, ● Hoe kunnen we de kans vergroten dat mensen om kunnen gaan met negatieve,
nadelige gebeurtenissen?
De “wanneer” in ontwikkelingspsychologie
Wat ontwikkelt wanneer?
● Bij het bestuderen vd normatieve ontwikkeling, linken we belangrijke veranderingen
in de ontwikkeling aan bepaalde leeftijden.
-> Hoe kunnen we deze leeftijdsperioden classificeren? -> Kan op verschillende
manieren -> meerdere classificaties.
Leeftijdsperioden:
Prenatale periode; Zuigelingenperiode=babytijd; Preschool;
Middenschool=schoolgaande tijd (6-10); Adolescentie (10-18); Emerging adulthood
=jongvolwassenheid (18-25); vroege volwassenheid (25-40);
middenvolwassenheid=middelbare leeftijd; late volwassenheid.
Twee fases vd oude leeftijd:
1. Jong oud: 60-80 jaar.
● Nog relatief gezond.
● Actief.
2. Oud oud: 80-100 jaar.
● Toegenomen risico voor fysieke cognitieve problemen.
-> Maar: zeer grote verschillen tussen individuen (leeftijd niet erg informatief).
Wat ontwikkelt zich wanneer?
Belangrijk: Leeftijd is niet de verklaring voor verandering, maar de oorzaak hiervoor zijn
onderliggende/andere factoren. Leeftijd is het “vervoermiddel”.
● Veranderingen kunnen alleen correleren met leeftijd.
● Doel: het linken vd veranderingen aan de “waarom”: welke mechanismen drijven
ontwikkeling?
Tijdschaal van ontwikkeling:
● Variabiliteit (= korte termijn veranderingen die min of meer omkeerbaar zijn) v.s.
verandering (= min of meer blijvend).
● Variabiliteit kan verandering voorspellen.
Verschillende benaderingen van leeftijd:
● Op een continue manier -> correlatie tussen leeftijd & vaardigheid.
● Vergelijken tussen groepen -> leeftijdsgroepen.
Verschillende designs
Cross-sectionele designs: groepen van individuen van verschillende leeftijden op hetzelfde
tijdsmoment bestuderen -> verschil onderzoeken.
Longitudinale designs: één groep van individuen op verschillende tijdsmomenten
bestuderen -> verandering onderzoeken.
Cohorteffecten:
● Cohort: iedere groep uit (dezelfde culturele omgeving en) dezelfde tijdsinterval
(geboren).
● Cohorteffect: verschillen in variabelen die relevant zijn voor de ontwikkeling, die
voortkomen uit (niet-leeftijdsgerelateerde) factoren waaraan iedere geboortecohort is
blootgesteld.
-> Geobserveerde verschillen zijn veroorzaakt door cohort kenmerken.
Cross-sectionele designs:
- Voordelen:
● Economisch mbt tijd (weinig tijd tussen metingen en resultaten).
, ● Redelijk goedkoop.
● Toont overeenkomsten en verschillen tussen leeftijdsgroepen.
- Nadelen:
● Leeftijdseffecten zijn verstrengeld met cohorteffecten.
● Geen info. over individuele paden van ontwikkeling.
● Beperkt generaliseerbaar naar andere meetmomenten.
Longitudinale designs:
- Voordelen:
● Echte meting van intrapersoonlijke verandering.
● Meting van stabiliteit en verandering van variabelen.
- Nadelen:
● Leeftijdseffecten zijn verstrengeld met tijd-van-meting effecten, test-hertest
effecten, attrition (uitval)effecten.
● Beperkt generaliseerbaar naar andere cohorten.
● Kost veel tijd en geld.
Sequentie studies/modellen: combineren cross-sectionele en longitudinale designs.
● Dezelfde personen als bij cross-sectionele designs -> meerdere leeftijdsgroepen en
die ga je longitudinaal testen.
● Je kan ook later nog extra (leeftijds)groepen opnemen.
Onderzoeksmethoden
● Zelf-rapportage vs. rapportage ‘bij proxy’.
- Interview, vragenlijsten, dagboeken.
● Gedragsobservatie (naturalistisch vs gestructureerd).
● Gestandaardiseerde testen/testbatterijen (vergelijking met norm).
● Experiment.
Uitdagingen in onderzoek
In onderzoek naar ontwikkeling focussen we op leeftijdsgroepen die van jongere volwassen
kunnen verschillen:
● Receptie en productie van spraak.
● Sensomotorische vaardigheden.
● Suggestibiliteit.
● Aandachtsspanne/vermoeidheid.
● Subjectieve betekenis van concepten.
● Ongediagnosticeerde klinische beperkingen.
-> Oplossing: pas de methoden aan aan de mogelijkheden vd individuen!
● Materialen aanpassen aan leeftijd; gesproken antwoord i.p.v. geschreven;
non-verbale materialen gebruiken; gebruik van gestructureerde observaties,
fysiologische methoden of ‘reports bij proxy’; sprake van selectiviteit vd steekproef?;
uitkijken voor response bias, social desirability, stereotypen.
Experimenteel onderzoek met baby’s
Habituatie (gewenning) / dishabituatie (= oplossing om baby’s toch te kunnen
onderzoeken)
1. Oriënterend respons
2. Habituatie: respons op herhaald aanbieden van dezelfde stimulus wordt langzamer,
verandert of stopt.
3. Dishabituatie: verhoogde respons op een nieuwe stimulus of op een gehabitueerde
stimulus na introductie van een wijziging.