Iedereen die in het onderwijs werkt heeft een eigen visie op de manier van
werken. Dit gaat vanuit opvattingen. Er zijn 8 belagrijke visies op
taalonderwijs.
1. Traditioneel taalonderwijs = taal wordt gezien als belangrijke
drager van onze cultuur. Taal bestaat uit verschillende
deelvaardigheden, deze vaardigheden worden apart aangeboden.
De nadruk ligt op schriftelijke vaardigheden, en daarbinnen op
vormaspecten. Een groot voordeel van deze manier van onderwijs is
dat alle deelaspecten goed meetbaar zijn.
2. Thematisch-cursorisch taalonderwijs = Werken vanuit een
overkoepelend thema waarbij bijbehorende activiteiten/lessen
worden aangeboden. Alleen techniesch lezen, spelling en
grammatica worden zonder thema aangeboden. De thema’s kunnen
naar eigen inzicht van de leerkracht worden aangeboden, maar dit
kost wel veel tijd. Uitgangspunt: leerlingen leren taal door het te
gebruiken in zinvolle gebruikssituaties.
3. Taal bij alle vakken = De leerkracht is bij deze visie vooral gericht
op de interactie binnen de groep. De taal wordt gebruikt en geleerd
in betekenisvolle situaties. Transferproblemen worden zo
voorkomen. Uitgangspunt: Er wordt vanuit gegaan dat taal meer is
dan een materie die geleerd moet worden en dat je door middel van
taal kunt leren.
4. Communicatief taalonderwijs = Deze visie draait niet om de
correctheid van de taal. Het accent ligt op het leren spreken,
luisteren, scrijven en lezen. De visie werkt vanuit de gedachte
zender boodschap ontvanger. Uitgangspunt: leerlingen leren
om goed mondelijng en schrijftelijk te communiceren.
5. Whole-languagebenadering = Er wordt grote waarde gehecht
aan wat de leerlingen te vertellen hebben en hoe ze dat zowel
mondeling als schriftelijk het best kunnen doen. Alle kinderen
hebben iets te vertellen, ook de kinderen die niks hebben
meegemaakt. De keuze van de onderwerpen is daarom ook van
groot belang. Leerlingen leren taal door taal te gebruiken.
Ervaringen van leerlingen en leerkrachten zijn het startpunt van
gesprekken. Uitgangspunt: taal wordt als geheel aangeboden, want
leerlingen lere niet natuurlijk in kleine eenheden maar wel in een
groot geheel.
6. Taalgericht taalonderwijs = Onderwijs dat gegeven wordt vanuit
taken die de leerlingen interessant vinden. Motivatie van dde
leerlingen is erg belangrijk. De inhoud van de leerstof is vaak
afkomstig vanuit de zaakvakken. Wat leerlingen zelf ontdekken blijft
hangen en leidt tot fundamenteel leren. Uitgangspunt: leerlingen
, leren niet alleen taal om taken uit te voeren maar juist door taken
uit te voeren.
7. Strategisch taalonderwijs = leerlingen krijgen prodecures
aangereikt, bijvoorbeeld een stappenplan. Is gericht op beschikking
krijgen over een middel om grip op taal te krijgen. Bij deze visie is
het doel meer het begrijpen en doorlopen van de strategieën in
plaats van het correct aanleren van de taal. Uitgangspunt: voor het
uitvoeren van communicatieve taken moeten strategieën beheerst
worden.
8. Interactief taalonderwijs = werkt vanuit 3 pijlers.
Betekenisvol leren: leren vanuit contexten die voor de leerlingen
belangrijk zijn. Sociaal leren: leren in samenspraak en in
samenwerking met anderen. Strategisch leren: De leerlingen hebben
concrete strategieën nodig voor taalproblemen. Uitgangspunt:
leerlingen leren taal het besgte in een krachtige leeromgeving
waarbij rekening wordt gehouden met individuele verschillen en
behoeften.
Er is bijna geen enkele leerkracht die zich standvast houd aan 1
individuele visie, meestal wordt er vanuit de visie van de school een
methode gekozen die bij hen past en de leerkracht volgt de methode en
voegt daar zijn eigen elementen aan toe.
Taalonderwijs wordt onderscheiden in 4 soorten
inhouden. Deze inhouden zijn niet los van elkaar
te zien.
1. Vaardigheden (spreken, luisteren,
schrijven en lezen) = voordat kinderen 4
jaar zijn hebben ze al veel temaken gehad
met taal. Spreken en luisteren gaat ze dan
ook al goed af.
2. Woordenschat = woordkennis is heel belangrijk. Zonder woorden
geen taal. Woordenschat speelt bij alle taaldomeinen een rol
(spreken, luisteren, lezen en schrijven).
3. Jeugdliteratuur = leerlingen komen vaal via boeken en andere
media in aanraking met verschillende culturen, groeien in hun
medeleven en leren van verhalen te genieten. Het aanbieden van
jeugdliteratuur is goed voor alle onderdelen van taal.
4. Taalbeschouwing = leerlingen leren in het onderwijs te reflecteren
op taal en op taalgebruik (ze gebruiken niet alleen taal maar denken
ook na over de taal zelf). leerlingen gaan door middel van die
reflectie zelfnewusten spreken, luisteren, lezen en schrijven. De
reflectie is dan ondersteunend voor het ontwikkelen en het bewust
, hanteren van taal. Ook is taal een belangrijk fundamenteel
onderdeel van de cultuur.
Kerndoelen = opgesteld door de overheid. Het lesaanbod van de
basisschool moet voldoen aan deze kerdoelen. (er zijn 12 kerndoelen)
kerndoelen zijn geen eisen aan de leerlingen maar eisen aan de
leerkrachten.
Tussendoelen bij de kerndoelen = de grote kerndoelen bestaan weer
uit verschillende kleinere tussendoelen. Terug te vinden op SLO TULE.
Referentiekader taal en rekenen= De kerndoelen geven aan welk
aanbod er moet worden aangeboden en het referentiekader gaat erover
welk niveau dat aanbod moet zijn.
1F = basisonderwijs, speciaal onderwijs en praktijkonderwijs.
2F= MBO1, MBO2, MBO3 en VMBO.
3F= MBO4 en eind HAVO.
4F= eind VWO.
Leerstoflijnen bij het referentiekader= hoe worden de
referentiekaders bereikt? Wat moeten de leerlingen aangeboden krijgen
om aan het vereisde niveau te voldoen? De doelen staan concreet op
www.taalenrekenen.nl .
Doelen vanuit de methode of zelfgekozen doelen?= Achter alle
methodische materialen liggen leerlijnen die door de makers zijn
ontwikkeld.
Groeps- en individuele doelen= Leerkrachten die vooral lesgeven met
behulp van een methode zullen veelal de doelen gebruiken die de
methode voorstelt. Als een leerkracht verder wil differentiëren kan hij
ervoor kiezen om aparte taaldoelen te formuleren voor groepjes leerlingen
of zelfs voor individuele leerlingen.
De inhoud van het taalonderwijs is grotendeels wettelijk vastgelegd met
de kerndoelen en de referentiekaders, hier moet iedere basisschool zich
aan houden. Over de didactiek is niks vastgelegd en dit mag iedee school
dus zelf bepalen. De visie bepaalt voor een groot deel de didactiek van de
aangeboden leerstof. Wie een traditionele visie op onderwijs heeft zal
leerlingen veel oefeningen laten maken gericht op formele aspecten van
taal. Wie een interactieve visie op taalonderwijs heeft zoekt situaties
waarin leerlingen taal moeten gebruiken en moeten reflecteren op hun
taal.
Er zijn grofweg 2 manieren waarop leerlingen leren incidenteel en
intentioneel. We spreken van incidenteel als het leren spontaan en
onbedoeld plaatsvindt. Als een kind er beuwst voor kuest om iets te leren
van anderen (bijvoorbeeld de instructie) praten we over intentioneel leren.
Ook bewust nieuwe vaardighede aanleren of geleerde vaardigheden
uitbreiden valt onder inentioneel leren.