CRIMINOLOGIE
Inhoudsopgave
Les 1: Inleiding in de criminologie.................................................................................................................. 2
Geschiedenis.........................................................................................................................................................3
Les 2: Beschrijvende criminologie................................................................................................................... 5
Les 3: Het strafrechtelijk systeem in actie....................................................................................................... 7
Selectiviteit in de strafrechtspleging.....................................................................................................................7
Les 4: Verklaringen voor criminaliteit: het psychologisch perspectief..............................................................9
Persoonlijkheidspsychologie.................................................................................................................................9
Ontwikkelingspsychologie...................................................................................................................................11
Leerpsychologie...................................................................................................................................................12
Sociale psychologie.............................................................................................................................................13
Les 5: Verklaringen voor crimineel gedrag: het economisch en sociologisch perspectief................................14
Het economisch perspectief................................................................................................................................14
Het sociologisch perspectief................................................................................................................................15
Les 6: Criminaliteitspreventie....................................................................................................................... 17
Preventiemiddelen..............................................................................................................................................18
Beproefde preventiestrategieën.........................................................................................................................19
Les 7: Penologie........................................................................................................................................... 21
Doelstellingen van straffen en strafrechtstheorieën..........................................................................................22
Les 8: Effectiviteit van straffen..................................................................................................................... 22
Generale preventie..............................................................................................................................................23
Speciale preventie...............................................................................................................................................23
Les 9: Victimologie....................................................................................................................................... 24
Risicokenmerken van slachtofferschap...............................................................................................................25
Les 10: Niet-commune criminaliteit.............................................................................................................. 26
Internationale misdrijven....................................................................................................................................27
Terrorisme...........................................................................................................................................................28
Georganiseerde misdaad....................................................................................................................................29
Wittenboordencriminaliteit................................................................................................................................30
,LES 1: INLEIDING IN DE CRIMINOLOGIE
CRIMINEEL GEDRAG EN GEVOELENS
Angst en boosheid
Veel burgers hebben een uitgesproken mening over misdaad en straf. Bij de gedachte aan ernstige misdrijven
identificeren de meeste mensen zich automatisch met het slachtoffer. Identificatie met het slachtoffer roept
vaak in eerste instantie ook gevoelens van huiver en angst op. Vooral als men bepaalde sociale kenmerken
gemeen heeft met het slachtoffer, kunnen de angstgevoelens sterk oplopen.
Als de verhalen over waar gebeurde misdrijven niet te dichtbij komen – bijvoorbeeld omdat ze zich in een
duidelijk ander sociaal milieu afspelen – vormen ze daarentegen juist geliefde lectuur. De aantrekkelijkheid van
criminele horrorverhalen berust op het aangename gevoel dat men er zelf beter aan toe is dan het slachtoffer
(in de psychologie bekend als de zogenoemde ‘neerwaartse vergelijking’).
Ernstige misdrijven roepen naast empathie met de slachtoffer en gevoelens van angst ook gevoelens van
afschuw en woede op. Men is moreel verontwaardigd dat de dader een ander zoveel leed aandoet en kennelijk
lak heeft aan elementaire normen van goed en kwaad zoals respect voor andermans fysieke of seksuele
integriteit. De gevoelens van morele verontwaardiging zijn vooral sterk als het slachtoffer weerloos en
onschuldig was, zoals kleine kinderen die seksueel zijn misbruikt. Boosheid, gekoppeld aan morele
verontwaardiging, leidt vaak tot een roep om vergelding. Men verwacht van de overheid dat deze de dader zijn
verdiende loon geeft in de vorm van een forse straf.
Fascinatie
Ernstige misdrijven leiden niet altijd en zeker niet bij iedereen uitsluitend tot gevoelens van angst en boosheid
op de daders. De reacties zijn vaak tweeslachtig: misdaad fascineert. In bepaalde kringen had Willem Holleeder
een lange tijd een soort heldenstatus. Films en televisieseries over maffia-achtige organisaties vormen een
gewild genre. Ook veel eigentijdse rappers danken hun populariteit mede aan criminele, racistische of
vrouwvijandige uitingen.
Ook van identificatie met daders als slachtoffers kunnen soms dieperliggende, collectieve frustraties ten
grondslag liggen. Toeschouwers die zichzelf door de maatschappij tekortgedaan voelen, zien de door de politie
gearresteerde daders dan als medeslachtoffers van onrechtvaardige maatschappelijke verhoudingen. Niet de
dader van misdrijven, maar de politie fungeert dan als zondebok voor gevoelens van onvrede over het
overheidsbeleid of bestaande maatschappelijke misstanden.
WAT IS CRIMINOLOGIE?
De criminologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van de aard en achtergronden van
menselijke gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld en van de wijze waarop de overheid en de
overige maatschappij daarop reageert.
De criminologie is een ervaringswetenschap, ook wel aangeduid als empirische wetenschap, dat wil zeggen een
wetenschap die door het doen van waarnemingen kennis probeert te vergaren over haar studieonderwerp. De
meeste criminologen verzamelen empirische kennis over criminaliteit met de uitdrukkelijke bedoeling daarmee
een bijdrage te leveren aan een betere (effectievere en humanere) aanpak ervan. De criminoloog is gericht op
het verzamelen van kennis over een van de oudste en belangrijkste vormen van overheidsbeleid, namelijk het
tegengaan van criminaliteit.
Binnen de criminologie staat bestudering van ‘de menselijke gedraging’ centraal. Dit wordt gedaan door:
- Te beschrijven;
- Te verklaren;
- Te voorspellen.
Het is belangrijk om de criminaliteit te beschrijven zodat crimineel gedrag kan worden gesignaleerd.
Beschrijven om te kunnen verklaren en voorspellen. Hierdoor kan beleid worden gemaakt. Verklaren om
preventieve maatregelen te kunnen nemen en maatregelen nadat een delict is gepleegd.
WAT IS CRIMINALITEIT?
,De aard van het strafbaar gestelde gedrag, wordt bepaald door de wetgever en dit zal dus van tijd tot tijd en
van land tot land enigszins verschillen. De focus van het strafrecht is voortdurend in beweging.
De consequentie van dergelijke verschillen in wetgeving is dat het wetenschappelijke object van de criminoloog
tot op zekere hoogte zowel tijd- als plaatsgebonden is. Het studieobject van de criminologie is voortdurend aan
veranderingen onderhevig en niet scherp afgebakend.
Criminalisering: het proces dat tot gevolg heeft dat bepaalde gedragingen van het etiket ‘crimineel’
worden voorzien d.m.v. strafbaarstelling, opsporing, vervolging en berechting.
Decriminalisering: het omgekeerde proces van criminalisering
GESCHIEDENIS
RENAISSANCE
In de Renaissance ontstond niet alleen een hernieuwde belangstelling voor kunt en cultuur uit de klassieke
oudheid, maar kwamen vanuit het humanisch denken ook nieuwe denkbeelden over misdaad en straf op. De
bekendste Nederlandse denker op dit terrein is Coornhert. Volgens Coornhert was de doodstraf niet
afschrikwekkend genoeg omdat een ellendig voortleven altijd nog minder aangenaam is dan een snelle dood.
Daarom deed hij een pleidooi voor werkstraffen die nog afschrikwekkender zouden zijn en ontwikkelde hij een
voorstel voor dwangarbeid op roeischepen, die het openbaar vervoer tussen de Hollandse steden zou kunnen
worden. Naast afschrikking van potentiële misdrijfplegers was het doel van straffen het nuttig gebruikmaken
van veroordeelde wetsovertreders. Revolutionair voor zijn tijd was ook dat Coornhert pleitte voor de bouw van
gevangenissen om misdrijfplegers tijdens detentie een ambacht te leren en nuttig werk te laten doen in plaats
van ze ter dood te brengen of lijfstraffen uit te delen.
DE KLASSIEKE SCHOOL
Nog sterker dan in de Renaissance ontstond in de Verlichting het idee dat de mens in staat is door de rede – het
gezond menselijk verstand – de wereld te begrijpen en te verbeteren. De meest invloedrijke uitdrager van deze
verlichte ideeën over misdaad en straf is Ceasare Beccaria, een Italiaanse filosoof. Beccaria was een volgeling
van een belangrijke Franse verlichtingsdenker, Jean-Jacques Rousseau, volgens wie wetten een maximaal geluk
voor een maximaal aantal mensen dienen te bewerkstelligen. Volgens Rousseau berust de rechtsmacht van de
staat op een maatschappelijk contract dat de burgers vrijwillig zijn aangegaan. Criminaliteit was volgens
Beccaria een overtreding van dat contract en zou ook alleen in de mate van de inbreuk op het contract moeten
worden bestraft, het zogenoemde proportionaliteitsbeginsel. Straf was noodzakelijk, want zonder straf zou
misdaad voor velen te aantrekkelijk zijn. Strafzekerheid was dus belangrijk, maar de straf moest dan wel op
maat zijn (gelijkheidsbeginsel), op basis van duidelijke wetten opgelegd (legaliteitsbeginsel) en niet willekeurig.
DE POSITIVISTISCHE SCHOOL
De negentiende eeuw kenmerkte zich door een sterke ontwikkeling in technologie en wetenschap, waaronder
de sociale wetenschappen en de statistiek. In plaats van door de geesteswetenschappen werd het denken over
misdaad en straf sterk beïnvloed door de natuurwetenschappen. Dit leidde tot een meer deterministisch
mensbeeld: de vrijheid van handelen van de mensen wordt sterk beperkt door mogelijkheden en
omstandigheden. Menselijk gedrag wordt bepaald door factoren waarop die mens zelf weinig invloed heeft. De
positivistische school had een empirisch ideaal: dat de werkelijkheid door wetenschappelijk onderzoek valt
waar te nemen en te verklaren. Positivisten probeerden op basis van observatie, meting en inductief redeneren
de oorzaken van misdaad vast te stellen. Positivisten bestreden daarom het verlichte idee van gelijk straffen,
omdat dit verschillen tussen daders veronachtzaamt. Het gevangenzetten van misdadigers zou niet gericht
moeten zijn op leedtoevoeging, maar op behandelen en voorkomen van herhaling.
Italiaanse antropologieschool
Antropologie is de studie van de mens. Deze stroming zocht de oorzaken van crimineel gedrag in de mens zelf
en was sterk beïnvloed door de medische wetenschap. Door systematische observatie probeerde men de
medische factoren te vinden die crimineel gedrag veroorzaken. De belangrijkste naam die verbonden is met
deze stroming is die van de Italiaan Cesare Lobroso. Lombroso was een gevangenisarts die rond 1870 de
uiterlijke kenmerken van zijn patiënten systematisch ging meten. Op basis van onderzoek meende hij de
uiterlijke kenmerken van criminelen te kunnen herkennen: onder andere een laag voorhoofd, brede kaken,
zware, vaak doorlopende wenkbrauwen, scheve neus en grote oren. In de loop van de twintigste eeuw is het
gedachtegoed van Lombroso in diskrediet geraakt. De onderzoeksmethoden van de school voldeden veelal niet
, aan de huidige maatstaven. Door het nazisme was onderzoek naar biologische oorzaken van crimineel gedrag
besmet geraakt en bleef decennialang taboe in de criminologie.
Franse milieuschool
De tweede stroming binnen de positivistische school is ontstaan door de ontwikkeling van de sociologie en de
statistiek. Vooral de fransman Alexandre Lacassagne verdedigde een sociaal determinisme waarmee hij zich
sterk tegen Lombroso keerde: het is de sociale omgeving die iemand tot criminaliteit brengt. Een beroemde
uitspraak bij deze school is: ‘Iedere maatschappij krijgt derhalve de criminaliteit die zij verdient.’
Socialistische criminologie
De strijd binnen de positivistische criminologie tussen de antropologieschool en de milieuschool leidde tot
studies die inzichten uit beide richtingen integreerden en oorzaken van crimineel gedrag zochten in zowel
biologische als sociologische factoren. In het begin van de twintigste eeuw werden de socialistische en
communistische denkbeelden van Marx en Engels populair in veel academische kringen, waaronder die van de
criminologie. Daarmee kregen criminologen meer aandacht voor economische (machts-)verhoudingen in de
samenleving. Het geloof ontstond dat door socialistische transformatie van de samenleving de misdaad zou
verdwijnen.
NIEUWE RICHTING EN KRITISCHE CRIMINOLOGIE
Voortbouwend op de stand van de criminele antropologie en de criminele sociologie ontstond rond 1900 in
Nederland de zogenaamde ‘nieuwe richting’ in de strafrechtswetenschappen. Het strafrecht werd gezien als
uiterste middel, met een sterk accent op behandeling en resocialisatie, en minder op straffen als vergelding.
Mede door deze invloed heeft Nederland in vergelijking met andere landen lange tijd een zeer laag aantal
gedetineerden gehad en een uitgebreid systeem voor de behandeling van geestelijk gestoorde delinquenten
(de tbs-instellingen). Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw bestaat er een heropleving van de
belangstelling voor marxistische criminologie. De sleutelbegrippen van deze zogenoemde ‘kritische
criminologie’ waren machtsongelijkheid, labeling of stigmatisering van delinquenten, en secundaire deviantie.
De kritische criminologie staat in veel opzichten haaks op de positivistische criminologie. Niet de misdaad en de
oorzaken ervan staan centraal, maar de problematische kanten van de strafrechtspleging als reactie op
criminaliteit. Ook was de kritische criminologie meer gericht op normatieve, maatschappijkritische analyses dan
op het uitvoeren van empirisch onderzoek.
VERSCHILLENDE ABSTRACTIENIVEAUS
Micro: kenmerken of gedrag van afzonderlijke mensen (sommige hersenafwijkingen vergroten de kans
op agressief gedrag)
Meso: verschijnselen die zich voordoen in groepen en organisaties (sociale cohesie)
Macro: Grotere menselijke verbanden en samenlevingen (verschil in criminaliteit VS en Japan).