Immunologie
Leerstof:
- Medische basiskennis: H3 Blz. 94 t/m 114.
“Pathologie is wanneer er iets mis gaat.”
Antistoffen en B-lymfocyten:
B-lymfocyten en lymfoïde weefsel
De term antistoffen wijst op de functie van deze groep van moleculen; ze
richten zich tegen andere stoffen. De eigenlijke fysiologische naam van een
antistof is immunoglobine of gammaglobine.
Antistoffen worden gemaakt door gespecialiseerde lymfocyten, de B-
lymfocyten. Lymfocyten behoren tot de witte bloedcellen. Er zijn nog twee
andere type lymfocyten: de T-lymfocyten en de Natural Killerlymfocyten. Bij
de mensen vinden we deze cellen verspreid over het hele lichaam in het
lymfoïde weefsel.
De primaire organen met lymfoïd
weefsel zijn de thymus en het
beenmerg. Hier vindt de groei en
de rijping plaats van de lymfocyten.
In de secundaire organen vindt de
immuniteitsreactie plaats.
De embryonale stamcel van alle volwassene bloedcellen is afkomstig uit de
lever gemigreerd naar het beenmerg. In de beenmerg zijn uit de embryonale
stamcel twee hoofdgroepen van weefselstamcellijnen ontstaan: een voor de
verder ontwikkeling van de lymfocyten en de andere voor de verdere
ontwikkeling van de rode bloedcellen, van de overige witte bloedcellen en
van de bloedplaatjes. De B-lymfocyten migreren uit het beenmerg naar het
lymfoïde weefsel dat over het lichaam verspreid ligt.
De ligging van het lymfoïde weefsel in neus, keel, grote luchtwegen, darmen
en urogenitale wegen is strategisch bepaald, want op die plaatsen komen
,virussen en micro organismen het lichaam binnen. Hierdoor wordt dreigend
gevaar vroegtijdig herkent.
Wanneer een virus of bacterie de eerste fysische barrière van het
epitheelweefsel weet te nemen, komt hij terecht in het weefselvocht dat
gedraineerd wordt door het lymfvatenstelsel. Dit houdt in dat het lymfoïde
weefsel in de wand van de keel (tonsillen of amandelen) en in de bronchiën,
in de plaques van Peyer en de appendix van de darmen en verderop liggende
lymfeklieren een tweede barrière vormen tegen een infectieuze
binnendringer. Weet het virus of bacterie toch binnen te dringen naar de
bloedbaan, dan is er nog een derde barrière in de milt en de lever waar de
ziekteverwekkers uit het bloed worden gefilterd. In de meeste gevallen is de
barrière van de capillairwand tussen weefselvocht en bloedbaan in het
geïnfecteerde weefsel voldoende solide om ziekteverwekkers buiten de
bloedbaan te houden.
het lichaam beschikt dus over drie vangnetten om vroegtijdig de antigenen
van de ziekteverwekkers te ontcijferen en dit door te geven aan de
lymfeklieren en het beenmerg, zodat de B-lymfocyten geactiveerd kunnen
worden. Activering betekend snelle deling van de passende B-lymfocyten,
waardoor een kloon van dezelfde lymfocyten gevormd wordt.
De B-lymfocyten die uiteindelijk rijpen en de antistoffen produceren, worden
plasmacellen genoemd. Een actieve plasmacel produceert 2000 antistoffen
per seconden. De antistoffen komen rechtsstreeks uit het beenmerg of
indirect via de lymfestroom uit de lymfeklieren in het bloed terecht. Via het
bloed bereiken de antistoffen de plaatsen van infectie.
Op elk slot (antigeen) past slechts een sleutel (antistof)
Een antigeen is een stof die de productie van een specifieke antistof oproept.
Bij immuniteit is dit een chemische koppeling van een antistof aan een
antigeen. Ze moeten daartoe beide een structuur hebben die bij elkaar past
(zoals een sleutel bij een slot).
De sleutelslot combinatie is dus het principe op basis waarvan het
immuunsysteem het slot (de molecuul structuur van antigenen) onderzoekt
om de passende sleutel (molecuul structuur van antistoffen) te vinden. Een
virus of bacterie heeft niet slechts een type antigeenmolecuul maar veel
meer. Dat betekend dus dat de uitschakeling van een ziekteverwekker ook
door verschillende typen antistoffen tegelijk plaats vindt.
Weefseltypering
Cellen hebben ook een antigene werking. De mens is in bezit van allerlei
typen antigenen op het membraan van zijn cellen. Net als bij een bloedgroep
hebben deze typen kenmerken, waardoor bijv. bij transplantatie een orgaan
zich kan afstoten. Alleen identieke tweelingen hebben dezelfde antigenen,
verder is die van iedereen anders.
,Embryologische ontwikkeling van B-lymfocyten
De ontwikkeling van B-lymfocyten hebben plaats gevonden om organismen
te beschermen tegen infectie van micro organismen en virussen. De genen
die betrokken zijn bij de vorming van lymfocyten bestaan uit honderden
verschillende segmenten. In de embryonale fase van de ontwikkeling worden
alle mogelijke combinaties van die gen segmenten vast gelegd in aparte
lymfocyten. Dat wil dus zeggen dat er miljoenen verschillende lymfocyten
zijn met ieder zijn eigen antistofproduct. Daartussen bevinden zich ook
lymfocyten met antistoffen die gericht zijn op eigen weefsel antigenen. Zodra
deze via de bloed contact maken worden ze vernietigd. Dit is tijdens de
embryonale fase.
Bij de geboorte is het immuunsysteem dus gezuiverd van lymfocyten die het
eigen weefsel zouden bestrijden. Het optreden van een auto-immuunziekte
wordt verklaard door mogelijk te zwakke antigene eigenschappen van
bepaalde moleculen zodat sommige lymfocyten kunnen ontsnappen aan
uitschakeling. Die kunnen later dan toch opspelen.
Chemische reacties van antigeen-antistof complexen.
De scheikundige binding tussen antistoffen en antigenen kunnen op
verschillende manieren. Dit zijn de directe actiemechanismen:
- Agglutinatie, is het klonteren van bacteriën of virussen doordat enerzijds
een antistof met zijn twee takken verschillende virussen vastgrijpt en
anderzijds een virus door tientallen antistoffen vastgehouden wordt.
-> In geval van giftige antigene stof kan dat neerslag (precipitatie) van het
geklonterde complex betekenen. De antistof kan zijn antigeen neutraliseren,
waardoor de werking van de gif wordt opgeheven.
- Lysis, de antistof kan het membraan van de bacterie of cel beschadigen,
waardoor die kapot gaat.
De indirecte actiemechanisme:
Bij de binding van een antistof aan een antigeen veranderd de molecuul
structuur van de antistof zelf. Die verandering activeert een eiwit in het
bloedplasma waardoor een keten
van vervolg reacties in gang
worden gezet. Deze bloedplasma
eiwitten zijn onderdeel van het
complementsysteem. Wat doet het
complementsysteem:
- Versterking van directe antistof-
antigeen effecten via eigen
chemische mechanismen.
- Aantrekken van leukocyten en
macrofagen in de omgeving
(chemotaxis).
- Stimulering van leukocyten en
macrofagen tot fagocytose.
- Stimulering van mestcellen en
, basofiele leukocyten.
Mestcellen en basofiele leukocyten maken ontstekingbevorderende stoffen
zoals histamine. Deze stoffen bewerkstelligen een vaatverwijding en een
verhoogde doorlaatbaarheid van de capillair wand, waardoor de aanvoer van
leukocyten, macrofagen en antistoffen extra bevorderd worden. Wanneer dit
in overdreven mate of onnodig gebeurt dan is er sprake van een allergische
reactie.
Indeling van de antistoffen in klassen
De effectiviteit van het afweersysteem wordt zo groot mogelijk gemaakt door
vijf verschillende klassen die in alle weefsels hun dienst doen.
Waar Productie en functies
Ig Bloed en lymfe. Bloed en lymfe stromen continu door het gehele lichaam,
G zodat deze antistof alle geïnfecteerde plaatsen kan
bereiken.
Ig Vocht van exocriene Zo beschermt IgA preventief het betreffende
A klieren zoals lichaamsoppervlak (darmbekleding, inwendige
traanvocht, geslachtscelen, neus en keelholte) tegen eventuele
moedermelk en slijm. ziekteverwekkers. De epitheel cellen halen de IgA binnen
via endocytose en transporteren ze, verpakt in blaasjes,
naar de buitenwand om ze via exocytose af te scheiden.
,Ig Membraan van B- Zij vervullen de functie van receptormolecuul bij
D lymfocyten presentatie van het bijpassende antigeen. Zo vindt de
activatie van de B-lymfocyt plaats waardoor deze gaat
delen en antistoffen maken.
Ig De wand van Is de grootste en kan daardoor meerdere antigenen
M lymfocyten en bloed en tegelijk binden. Het speelt een belangrijke rol bij de
lymfe. activatie van het complementsysteem en van macrofagen.
IgE Lage concentratie in Vervult een rol bij de activatie van mestcellen en basofiele
het bloed. leukocyten. Een overdreven of onnodige productie van IgE
leidt tot allergische reactie.
T-lymfocyten:
T-lymfocyt en de thymus
In de embryonale fase emigreren de lymfocyten naar het lymfatische weefsel
op verschillende plaatsen in het lichaam. De thymus is daar een van. De
thymus ligt hoog in de borstholte achter het borstbeen en vervult de rol van
dirigent tijdens de ontwikkeling van het immuunsysteem in de foetale en
vroegkinderlijke fase. In de thymus zit een tweede soort lymfocyt, de T-
lymfocyt. Zij maken dezelfde ontwikkeling door als de B-lymfocyt. Pas als ze
gewekt worden door het bijpassende antigeen worden actief en gaan ze zich
, vermenigvuldigen. Ze ontwikkelen daarbij twee verschillende groepen: de T-
helpercellen en de cytoxische T-cellen.
T-helpercellen
De T-helpercel speelt een ondersteunende rol bij de andere celgroepen van
het immuunsysteem. Ze stimuleren de deling en antistofproductie van de B-
lymfocyten, de deling en functie van de cytotoxische T-lymfocyten en de
deling en fagocyterende functie van de macrofagen. Zonder T-helpercellen is
het immuunsysteem als het ware verlamd. Dit leidt tot
gezondheidsproblemen zoals die zich voordoen bij aids.
Functie van T-helpercel
Het is natuurlijk opmerkelijk dat de werkelijk actieve celgroepen van het
immuunsysteem in de uitvoering van hun functie geholpen moeten worden
door de T-helpercellen. De T-helpercellen zorgen voor perfectie bij de
aansturing van de immuun processen. De risico’s voor het lichaam met een
niet goed geregelde immuunsysteem zijn te groot. Een trage of
ontoereikende respons van het immuunsysteem heeft tot gevolg dat de
schade die de infectie aanricht groot of zelfs dodelijk kan zijn. Een te sterke
respons leidt tot een buitensporige ontstekingsreactie en veroorzaakt
daardoor onnodige schade aan gezond weefsel, zoals bij een allergische
reactie.
T-helpercellen bezitten speciale receptormoleculen op hun celmembraan die
passen op het antigeenreceptorcomplex van geactiveerde B-lymfocyten,
cytotoxische T-lymfocyten en macrofagen. Dus alleen celklonen die al bezig
zijn binnengedrongen antigenen bestrijden worden geactiveerd door de T-
helpercellen. De T-helpercellen activeren celklonen door afgifte van speciale
eiwitmoleculen die de genen van genoemde cellen stimuleren. Op deze wijze
is een perfecte sturing van het immuun proces mogelijk.
De T-remmer lymfocyten onderdrukken de activering van de zojuist
beschreven ontstekingscellen. Voor voorkoming van extra weefselschade is
het belangrijk dat de ontsteking op tijd geremd wordt.
De balans tussen afweer enerzijds en weefselschade anderzijds is dus zeer
nauwkeurig afgesteld.
Cytotoxische T-lymfocyt
Virussen die zich binnen in een cel bevinden ontsnappen aan de aanval van
antistoffen, omdat de celwand bescherming biedt. Als de zieke cel ten gronde
gaat en de virusdeeltjes vrijkomen, krijgen ze de kans om naburige gezonde
cellen te infecteren voordat de antistoffen ze allemaal hebben uitgeschakeld.
Daarom is het van belang dat de geïnfecteerde cellen zo snel mogelijk
worden opgeruimd. Dat werk doen de cytotoxische lymfocyten. Ze hebben
speciale receptormoleculen die passen op het
antigeenreceptormoleculencomplex van geïnfecteerde cellen. Het contact
tussen deze twee is het signaal om het eiwit perforine af te geven. Perforine
maakt poriën in het membraan van de zieke cel waardoor de celinhoud naar