Natuur thema 2
7.1 Onderzoeken begint met nieuwsgierigheid en twijfel
- Nieuwsgierigheid
Draagt bij aan een drive, fun en flow bij het leren
Zorgt voor opmerkzaamheid – ze willen weten en begrijpen, stellen zich open
voor leren
Zorgt voor intrinsieke motivatie en voor een niet-aflatende stroom van eigen
onderzoeksvragen, hoewel ze die lang niet altijd hardop uitspreken
Nieuwsgierigheid en de behoefte aan duidelijkheid leiden ertoe dat leerlingen
meer initiatief nemen en doelgericht op zoek gaan naar antwoorden.
Kun je beschouwen als vliegwiel om denk- en leerprocessen, vooral
onderzoekend leren, op gang te brengen en gaande te houden
- Twijfel is een voedingsbron voor onderzoek. Bij twijfel wil je antwoord op de vraag:
‘Hoe zit het nu werkelijk?’. Twijfel maakt ruimte voor andere perspectieven
- Je kunt zien aan de kinderen hoe ze zich ontwikkelen door wat ze durven en kunnen:
Hoeveel initiatief toont ieder?
Wie nemen verantwoordelijkheden?
Welke soort vragen stellen ze en hoeveel?
Hoelang, hoe geconcentreerd en hoe intensief zijn ze onderzoekend bezig?
7.2 V-motoren voor nieuwsgierigheid
- V-motoren spelen een activerende rol
Verwondering, als leerlingen bijzondere waarneming doen of ergens van
opkijken. Dit kun je oproepen als je het gewone voor hen bijzonder weet te
maken.
Verrassing, je kunt de leerlinge geregeld verrassen als je zorgt voor veel
variatie en van tijd tot tijd met iets geks, speels of onverwachts komt.
Verbazing, als er iets onverwachts gebeurt of wanneer iets niet overeenkomst
met wat de leerlingen verwacht of voorspeld hadden
Verwarring en twijfel, als de leerlingen geconfronteerd worden met
uiteenlopende ideeën of te maken krijgen met een cognitief conflict: ze willen
uitzoeken hoe het nu echt zit
Verlangen naar uitsluitsel, als de leerlingen een kennishiaat ervaren: dat voelt
als een ongemak dat ze graag kwijt willen raken. Daag de leerlingen uit om
zelf antwoorden te vinden op hun vragen als je denkt dat ze dat aankunnen
Verwachtingen en vermoedens, Hiervoor kun je als leerkracht zorgen door
een vooraankondiging of een voorproefje te geven, door je presentatie met
wat geheimzinnigheid te omgeven en misschien alvast een stukje van de
sluier op te lichten
Voorstellingsvermogen en Verbeeldingskracht, die leerlingen benieuwd
maken naar wat voor hen nog onbekend is, vooral als het eigen
onderzoekbare vragen betreft en ze proberen te voorspellen wat ze zullen
ontdekken. Dit kun je voeden met verhalen
,7.3 Nieuwsgierigheid stimuleren
Je moet ervoor zorgen dat je nieuwsgierigheid ‘draaiende’ houdt. Je zorgt dan voor extra
beweegredenen en neem je belemmeringen voor de leerlingen weg. Dit kan op de volgende
manieren:
- Toon voorbeeldgedrag. Met jouw eigen nieuwsgierige houding en initiatief ben je
voor de leerlingen een rolmodel
- Bied veiligheid en vertrouwen. Angst en onveiligheid staan nieuwsgierigheid in de
weg
- Houd soms iets achter, verberg iets of ga ergens vertraagd in. De verwachtingen
worden hierdoor hoger
- Schenk aandacht aan de vragen van de kinderen, geef genoeg gelegenheid tot vrije
exploratie en laat merken dat je vertrouwen in ze hebt
- Leef met leerlingen mee bij hun onderzoekende activiteiten en stuur bij met vragen
als dat nodig is
- Geef opdrachten die ze interessant, uitvoerbaar en betekenisvol vinden. Laat ze hun
vermoedens uitspreken, voorspellingen doen en laat ze die daarna onderzoeken
- Wees attent op onzekerheid en faalangst. Houd afstand en biedt structuur als het
moet.
7.4 onderzoekende houding
Groei mindset
- In de midden- en bovenbouw is het belangrijk dat je herkent waardoor onderzoeken
leren belemmerd kan worden. In deze periode moeten de leerlingen nog leren om
zelfvertrouwen te ontwikkelen, tegenslagen te overwinnen en zich over
teleurstellingen heen te zetten. Ze moeten dus leren een ‘groei mindset’ te
ontwikkelen en wilskracht en doorzettingsvormogen ten kweken. Iets wat voelt als
een mislukking, kunnen ze op den duur zien als een FAIL (First Attempt In Learning)
, Rolmodel zijn
- Het bevorderen van een onderzoekende houding is in de eerste plaats een
pedagogisch doel. Kinderen kunnen aan zichzelf werken en aanleg omzetten in talent
met een onderzoekende houding. Jij bent als rolmodel een positieve invloed; je ben
voor hen een gids en inspiratiebron. Maak in je gedrag zichtbaar waar je nieuwsgierig
in bent, hoe je onderzoekt en hoeveel plezier je hebt. Kijk hier mee door de ogen van
de kinderen; dit behoudt een frisse blik van de werkelijkheid
Meer dan nieuwsgierigheid
- Nieuwsgierigheid is een drijfveer en startpunt voor een onderzoek. Bij een onderzoek
gaat het om:
Kritische zin
Objectiviteit; de feiten laten spreken en een oordeel uitstellen
Nauwkeurigheid en zorgvuldigheid
Doorzettingsvermogen; kunnen omgaan met tegenslag
Respect voor de kracht van bewijs
Voorzichtig zijn met het trekken van conclusies
Willen samenwerken
Bereid zijn om resultaten te delen en discussie te stellen
7.5 Onderzoekende gedrag
- Kinderen laten spontaan onderzoekend gedrag zien onder invloed van de V-motoren
verwondering en verbazing, of als je hun nieuwsgierigheid prikkelt met iets
spannends of onverwachts.
- Als de prikkel uitdagend genoeg is, voelen de kinderen zich op hun gemak en gaan
exploreren.
- Spontaan exploreren noemen we aanrommelen of autonoom ontdekkend leren
7.6 Op weg naar planmatig en systematisch onderzoek
- De volgende opsomming laat zien hoe het onderzoek kan variëren van speels,
associatief exploreren tot doelmatig en planmatig opgezet onderzoek:
Doen om het doen. De aanpak is ongericht. Ze stoppen er mee als de activiteit
ze niet langer boeit of als hun aandacht door iets anders wordt getrokken
Via gissen en missen (trial-and-error) een resultaat willen bereiken. Zaken die
vooral gericht zijn op het resultaat en niet op hoe en wanneer dat resultaat
bereikt wordt. Ze gebruiken geen strategie, maar weten achteraf vaak
duidelijk uit te leggen waardoor hun aanpak wel of niet werkte
Onderzoeken hoe voorwerpen reageren. Het voorwerp en de eigenschappen
daarvan zijn interessant. Aanraken, omduwen, in het water gooien etc.
Variabelen verkennen. Het zoeken naar factoren die invloed hebben op
gebeurtenissen. Factoren die te maken hebben met wat je doet of nalaat
(hard/zacht uitblazen bij bellen blaas) en factoren die de onderzoeksobjecten
treffen (andere blaaspijp proberen). Het gaat hier om als-dan-verkenningen:
als ik dit gebruik of dit doe, dan gebeurt dit….