Uitwerkingen toetsmatrijs Grondslagen 2
Visies op ontwikkeling algemeen
- Ontwikkelingspsychologie -> De wetenschappelijke studie naar patronen van groei,
verandering en stabiliteit bij mensen vanaf de conceptie helemaal tot aan de ouderdom,
maar met een accent op de jaren tot de volwassenheid, waarin veranderingen elkaar het
snelst opvolgen.
- Nature/ Nurture -> Nature is de nadruk op het ontdekken van erfelijke eigenschappen en
vermogens. Nurture is de nadruk op de invloed van de omgeving op iemands ontwikkeling.
- Maturatie -> Het proces van het zich geleidelijk ontvouwen van voorbestemde genetische
informatie.
Psychodynamische theorie (Freud en Erkison)
Benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke
krachten, herinneringen en conflicten, waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover
hij weinig controle heeft.
- Psychische structuur: Id, ego en superego (Freud) -> De psychoanalytische theorie van
Freud gaat ervan uit dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en
gedrag. Met het onbewuste bedoelde hij het deel van iemands persoonlijkheid dat
kinderlijke wensen, verlangens en behoeften bevat, die vanwege hun verstorende aard
afgesloten zijn van het bewustzijn. Zo kan een kind ervaren dat het te weinig aandacht krijgt
van zijn opvoeders.
Volgens Freud kent elke persoonlijkheid drie aspecten: Id, ego en superego. Het id is het
primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid. Het staat voor onze
primitieve driften die te maken hebben met honger, seks, agressie en irrationele impulsen.
Het id opereert vanuit het genotsprincipe, met het doel om zoveel mogelijk bevrediging en
zo weinig mogelijk spanning te ervaren.
Het ego is het rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid. Het vormt een buffer
tussen de echte wereld o ons heen en het primitieve id. het ego opereert vanuit het
realiteitsprincipe; het houdt de instinctieve energie in toom om de veiligheid van de persoon
te bewaren en hem te helpen integreren in de samenleving.
Het superego vertegenwoordigt iemands geweten. Hiermee maken we het onderscheid
tussen goed en kwaad. Het ontwikkelt zich volgens Freud rond 5- of 6- jarige leeftijd,
doordat kinderen dit overnemen van hun ouders, leerkrachten en belangrijke figuren in hun
leven.
- Ontwikkeling psychoseksuele fasen (genderverschillen) (Freud) -> Psychoseksuele
ontwikkeling zijn vijf fasen die kinderen volgens Freud doorlopen, waarin genot, bevrediging,
telkens gericht is op een andere biologische functie en een ander deel van het lichaam.
Fixatie -> Gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een
onopgelost conflict.
Als er iets misgaat in een bepaalde fase kan dat dus leiden tot fixatie volgens Freud.
De vijf fasen: Oraal, Anaal, Fallish, Latentie en Genitaal.
- Oedipus Complex -> Het oedipus complex zou rond de leeftijd van vijf jaar optreden,
wanneer anatomische verschillen tussen mannen en vrouwen in het oog springen. Jongens
beginnen onbewust seksuele belangstelling te tonen voor hun moeder en zien hun vader als
rivaal. Het Oedipuscomplex is dus een psychoanalytisch concept waarbij jongens een
, erotische binding ervaren met hun moeder en hun vader als concurrent zien. Zo bestaat er
ook een Elektracomplex. Dit is een psychoanalytisch concept waarbij meisjes een bezittelijke
genegenheid voor hun vader vertonen, waarbij rivaliteit en afstand ten opzichte van de
moeder ontstaat.
- Psychosociale theorie (Erikson) -> Erik Erikson ontwikkelde een psychodynamische visie op
de psychosociale ontwikkeling. Hierin ligt de nadruk op onze sociale interactie met anderen.
Volgens Erikson worden mensen zowel gevormd als belemmerd door hun samenleving en
cultuur.
De psychosociale ontwikkeling: omvat veranderingen in onze interacties met anderen en in
hoe we tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij
aankijken. Volgens de theorie van Erikson ontwikkelen mensen zich gedurende hun leven in
acht afzonderlijke stadia. Deze stadia zouden zich volgens een vast patroon manifesteren en
min of meer gelijk zijn voor alle mensen. Volgens Erikson is in elk stadium sprake van een
crisis of een conflict dat het individu moet oplossen.
- Crisis/kernconflict per levensfase (Erikson) ->
Levensfase Eriksons stadia van psychosociale ontwikkeling
Geboorte tot 12-18 maanden Vertrouwen versus wantrouwen
12-18 maanden tot 3 jaar Autonomie versus schaamte en twijfel
3 tot 5-6 jaar Initiatief versus schuld
5-6 jaar tot adolescentie Ijver versus minderwaardigheid
Adolescentie tot volwassenheid (Freud) Identiteit versus identiteitsverwarring
Adolescentie (Erikson)
Eerste volwassenheid (Erikson) Intimiteit versus isolement
Volwassenheid (Erikson) Generativiteit versus stagnatie
Rijpheid (Erikson) Ego-integriteit versus wanhoop
Behaviorisme en sociale leertheorie (Pavlov, Skinner, Watson,
Bandura)
Behaviorisme: Watson was een van de eerste Amerikaanse psychologen die een behavioristische
benadering toepaste, namelijk het behavioristisch perspectief. Watson was ervan overtuigd dat we
de ontwikkeling van een kind volledig kunnen begrijpen door zorgvuldig te kijken naar de stimuli
waaruit zijn omgeving bestaat.
Het behavioristisch perspectief is een benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat je
moet kijken naar waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving om de ontwikkeling van
het individu te begrijpen.
Klassieke en operante conditionering: Klassieke conditionering is een vorm van leren waarbij een
organisme op een bepaalde manier leert reageren op een neutrale stimulus die dat type respons
normaal gesproken niet uitlokt (Pavlov).
Operante conditionering is een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt
wordt, afhankelijk van de associatie met positieve of negatieve consequenties (Skinner).
Gedragsmodificatie: Een op het behavioristisch perspectief gebaseerde techniek om de frequentie
van gewenst gedrag te verhogen en ongewenst gedrag te verlagen. (Harder werken wanneer er
salarisverhoging komt. Of je bord leegeten dan hoef je de afwas niet te doen.)
, Sociaal cognitief leertheorie: Een benadering binnen de psychologie waarbij de nadruk ligt op leren
door het gedrag van een andere persoon (een model) te observeren en na te doen. Volgens de
ontwikkelingspsycholoog Albert Bandura verklaart dit leerprincipe een aanzienlijk deel van ons
leren. Volgens hem voltrekt sociaal-cognitief leren zich in vier stappen, of met behulp van vier
voorwaarden; aandacht, retentie, reproductie en motivatie.
Reflexen: Een niet aangeleerde, gestructureerde, onvrijwillige respons die automatisch optreedt in
de aanwezigheid van bepaalde stimuli.
Systeemtheorie (Vygotsky)
Systemisch perspectief: Een perspectief waarbij men kijkt naar de relatie tussen individuen en hun
fysieke wereld, cognitieve wereld, persoonlijkheidswereld en sociale wereld.
Socioculturele theorie (Vygotsky): Een benadering binnen de psychologie die het verloop van de
cognitieve ontwikkeling ziet als het resultaat van sociale interacties tussen de leden van een cultuur.
Volgens Vygotsky leren kinderen de wereld beter begrijpen en leren ze wat in hun samenleving
belangrijk is door met anderen te spelen en samen te werken.
Zone van de naaste ontwikkeling: Het niveau waarop een kind een taak bijna, maar nog niet
helemaal zelfstandig kan begrijpen of uitvoeren. Vygotsky ging ervan uit dat de cognitieve
vaardigheden verbeteren doordat kinderen worden blootgesteld aan informatie die binnen hun
zone van naaste ontwikkeling ligt.
Scaffolding: Ondersteuning bij leren en probleemoplossing die net boven het huidige niveau van het
kind ligt en geleidelijk wordt afgebouwd, zodat dit de zelfstandigheid en groei bevordert.
Cognitieve theorie (Piaget)
Begrip cognitieve theorie: Een benadering binnen de psychologie die zich richt op de processen die
mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, begrijpen en overdenken.
Stadia cognitieve ontwikkeling:
Piagets fasen in de cognitieve
ontwikkeling
Cognitieve fase Globale leeftijdscategorie Enkele van de voornaamste
kenmerken
Sensomotorisch Geboorte – 2 jaar Ontwikkeling van zintuigen,
motoriek, geheugen en
objectpermanentie (idee dat
mensen en objecten bestaan,
ook al zijn ze niet zichtbaar);
weinig tot geen vermogen om
dingen symbolisch weer te
geven.
Preoperationeel 2-7 jaar Ontwikkeling van taal, fijne
motoriek en symbolisch
denken; egocentrisch denken