Inhoudsopgave
Hoofdstuk
13
Sensorisch
stelsel
2
13.1
Sensoren
2
13.2
Reukzintuig
2
13.3
Smaakzintuig
3
13.4
Huidzintuigen
3
13.5
Gezichtszintuig
4
13.6
Gehoorzintuig
7
13.7
Propriosensoren
8
13.8
Interosensoren
8
Hoofdstuk
14
Motorisch
stelsel
9
14.1
Skelet
9
14.2
Botverbindingen
10
14.3
Botten
en
botverbindingen
van
het
hoofd
12
14.4
Botten
en
botverbindingen
van
de
romp
12
14.5
Botten
en
botverbindingen
van
de
extremiteiten
13
14.6
Spieren
14
Hoofdstuk
15
Voortplantingsstelsel
18
15.1
Geslachtskenmerken
18
15.2
Vrouwelijke
geslachtsorganen
18
15.3
Mannelijke
geslachtsorganen
20
15.4
Ontwikkeling
van
geslachtscellen
21
15.5
Hormonale
beïnvloeding
22
15.6
Coïtus
(geslachtsgemeenschap)
22
15.7
Bevruchting
22
Hoofdstuk
17
Zwangerschap,
bevalling
en
geboorte
23
17.1
Zwangerschap
23
17.2
Aanpassingen
in
de
orgaanstelsels
23
17.3
Bevalling
25
17.4
Geboorte
26
17.5
Kraamvrouw
26
Hoofdstuk
18
Na
de
geboorte
27
18.1
Ontwikkeling
27
18.2
Levensfasen
27
18.3
De
orgaanstelsels
27
18.4
Sterven
en
dood
31
,
Anatomie
en
fysiologie
van
de
mens
Hoofdstuk
13
Sensorisch
stelsel
13.1
Sensoren
Een
sensor
is
een
cel
die
gevoelig
is
voor
een
verandering
in
zijn
omgeving
en
die
de
verandering
vervolgens
kan
vertalen
in
een
veranderde
membraanpotentiaal,
waardoor
er
een
impuls
ontstaat.
Basis
van
herkomst
van
prikkels
drie
groepen
sensoren:
• Exterosensoren,
vangen
prikkels
van
buitenaf
op.
Liggen
oppervlakkig
in
het
lichaam.
• Propriosensoren,
geven
informatie
over
de
bewegingsapparaten.
Liggen
in
spieren,
pezen
en
gewrichten.
• Interosensoren,
verzorgen
de
inwendige
sensoriek.
Liggen
in
de
wand
van
holle
organen.
Basis
van
prikkel
soort
vijf
sensoren:
• Chemosensoren,
gevoelig
voor
chemische
prikkels
zoals
reuk-‐
en
smaakstoffen
• Mechanosensoren,
gevoelig
voor
mechanische
prikkels
zoals
druk
en
trilling.
• Thermosensoren,
gevoelig
voor
temperatuursverandering.
• Fotosensoren,
gevoelig
voor
licht.
Liggen
in
het
netvlies.
• Nocisensoren,
gevoelig
voor
beschadiging
(pijn).
Gemeenschappelijke
kenmerken
sensoren:
• Vertaling
van
prikkels
in
impulsen.
• Specifieke
gevoeligheid.
• Specifieke
gewaarwording.
• Specifiek
bereik.
Zoals
dat
je
bepaalde
hoge
tonen
niet
kan
horen.
• Adaptatie.
Na
een
tijdje
voel
je
je
kleding
niet
meer
op
je
huid.
• Discriminatievermogen.
Het
vermogen
om
prikkels
gescheiden
waar
te
nemen.
Sensorpotentiaal
à
De
elektrische
lading
die
in
de
sensor
als
gevolg
van
een
prikkeling
ontstaat.
Je
lichaam
kan
sterke
prikkels
en
zwakke
onderscheiden.
Het
onderscheid
komt
doordat
sterke
prikkels
per
tijdseenheid
meer
sensorpotentialen
opwekt
en
dus
meer
impulsen
veroorzaakt
dan
een
zwakke
prikkel.
13.2
Reukzintuig
Het
reukslijmvlies
is
opgebouwd
uit
steuncellen,
slijmcellen
en
ongeveer
100
miljoen
reuksensoren.
De
reuksensoren
zijn
dunne,
langgerekte
cellen
met
hele
fijne,
haarachtige
uitlopertjes.
Deze
worden
cilia
genoemd.
2
,
Primaire
geuren:
• Rottingsgeur
• Scherpe
geuren
(brandgeur,
rook)
• Muskusgeur
(zweet)
• Geur
van
etherachtige
stoffen
(gassen,
benzine)
• Mint
geur
• Bloemen-‐
en
fruitgeur
• Kamfergeur
(mottenballen)
Alle
andere
geuren
zijn
een
samenstelling
van
een
paar
van
de
bovenstaande
geuren.
13.3
Smaakzintuig
De
meeste
smaaksensoren
bevinden
zich
verspreid
in
het
meerlagig
plaveiselepitheel
van
het
tongslijmvlies.
Maar
ook
in
het
epitheel
van
het
monddak,
het
zachte
gehemelte,
de
gehemeltebogen,
delen
van
de
keelwand
en
het
strotklepje
zijn
smaaksensoren
te
vinden.
Drie
typen
smaakpapillen:
• Papillae
filiformes
(draadvormige
papillen),
dunnen
uitsteeksels
die
zich
vooral
in
de
tongranden
bevinden.
• Papillae
fungiformes
(paddenstoelvormige
papillen),
bolvormige
papillen
verspreid
over
het
voorste
1/3
deel
van
de
tong.
• Papillae
vallatae
(omwalde
papillen),
de
grootste
papillen,
deze
liggen
in
een
V-‐vorm
achter
de
tongbasis.
Smaaksensoren
hebben
cilia
die
in
de
slijmlaag
van
het
epitheel
liggen
en
uitsteken
in
de
mondholte.
Het
voorste
2/3
deel
van
de
tong
stuurt
de
impulsen
via
de
N.
facialis
en
het
achterste
1/3
deel
via
de
N.
Glossopharyngeus.
De
menselijke
tong
kan
vijf
smaken
proeven:
• Zoet
• Zuur
• Bitter
• Zout
• Umami
De
reukzin
heeft
grote
invloed
op
de
smaakgewaarwording.
Het
verschil
tussen
chocolade-‐
en
vanillevla
rijk
je
maar
je
proeft
het
niet
als
je
je
neus
dichtknijpt.
13.4
Huidzintuigen
De
meeste
sensibiliteitssensoren
liggen
in
de
lederhuid,
vlak
onder
de
opperhuid.
Sensibiliteitssensoren
zijn
altijd
zenuwuiteinden.
3
,
Sensibiliteit
is
te
verdelen
in:
• Temperatuurzin
• Drukzin
• Tastzin
• Pijnzin
Krauselichaampjes
à
Hebben
de
functie
van
koudsensoren.
Als
de
huidtemperatuur
onder
de
38
graden
komt
worden
ze
geprikkeld.
De
krauselichaampjes
zijn
bolronde
orgaantjes
die
bestaan
uit
een
kluwen
fijne
zenuwtakken,
ingebed
in
steuncellen
en
omgeven
door
een
kapsel.
Ze
liggen
verspreid
over
de
huid,
vlak
onder
de
epidermis.
Twee
typen
druksensoren:
• Pacinilichaampjes,
liggen
relatief
diep
in
de
lederhuid.
Gevoelig
voor
drukverandering
en
vibratie.
• Ruffinilichaampjes,
vooral
gevoelig
voor
verandering
van
huidspanning.
Vier
soorten
tastsensoren:
• Vrije
zenuwtakken
o Uiteinde
van
afferente
zenuwvezels.
o Bevinden
zich
tussen
de
epitheelcellen
van
de
epidermis.
o Bij
sterke
prikkeling
ontstaat
er
pijn.
o Ook
warmtereceptoren.
• Haarzaksensoren
o Afferente
zenuwuiteinden
o Bevinden
zich
rondom
de
haarzakjes
o Voelt
elke
prikkeling
van
haartjes
• Merkeltastlichaampjes
o Bestaat
uit
schijfvormige
vertakkingen
van
zenuwuiteinde.
o Bevindt
zich
in
het
gebied
waar
epidermis
en
dermis
op
elkaar
aansluiten.
o Ze
registeren
lichte
aanrakingen
en
verzorgen
de
fijne
tastzin.
• Meissnertastlichaampjes
o Grote
tastsensoren
o Registeren
vervorming
van
de
huid
o Liggen
in
de
papillen
van
de
lederhuid
13.5
Gezichtszintuig
De
oogbol
bestaat
uit
drie
lagen:
• Harde
oogrok
• Vaatvlies
• Netvlies
Harde
oogrok
(sclera)
Een
witgekleurd,
dik
en
stevig
bindweefselkapsel,
voornamelijk
opgebouwd
uitcollagene
vezels.
Een
belangrijke
functie
van
de
sclera
is
het
in
stand
houden
van
de
ronde
oogbolvorm.
Aan
de
achterkant
van
de
oogbol
zet
de
sclera
zich
voort
als
buitenmantel
van
de
N.
Opticus
en
gaat
vervolgens
in
de
schedelholte
over
in
de
dura
mater.
Aan
de
voorkant
is
de
sclera
doorzichtig,
de
cornea
(hoornvlies).
4
,
Vaatvlies
(choroidea)
Bekleed
de
hele
binnenkant
van
de
oogbol,
behalve
de
cornea.
Het
is
een
dun,
zeer
goed
doorbloedt
vlies,
dat
een
groot
deel
van
de
bloedvoorziening
van
het
oog
regelt.
Het
vaatvlies
zet
zicht
voort
rond
de
oogzenuw
en
gaat
in
de
schedelholte
over
in
de
pia
mater.
Netvlies
(retina)
De
afferente
zenuwvezels
vanuit
de
retina
komen
allemaal
op
één
plaats
samen.
Daar
vormen
ze
een
zenuwbundel
die
door
een
opening
in
de
oogbol
als
N.
Opticus
naar
de
hersen
gaan.
Macula
lutea
à
Gele
vlek.
Bevat
gele
pigmenten
die
als
een
lichtfilter
werken.
Op
deze
plek
zie
je
het
scherpst.
De
lens
De
lens
wordt
als
het
waren
opgehangen
aan
lensbandjes.
De
lens
is
opgebouwd
uit
epitheelcellen.
Door
een
bijzondere
rangschikking
van
deze
cellen
en
door
het
ontbreken
van
bloedvaten
is
de
lens
helder.
Glasachtig
lichaam
(corpus
vitreum)
Heldere,
geleiachtige
substantie
omgeven
door
een
dun
vlies.
Oogkamers
De
oogbol
heeft
twee
oogkamers:
• De
voorste
oogkamer,
ruimte
tussen
cornea
en
iris.
• De
achterste
oogkamer,
de
ringvormige
ruimte
tussen
iris
en
lens.
Beide
oogkamers
zijn
gevuld
met
kamerwater.
Dit
wordt
continu
geproduceerd
door
bloedvaten
in
het
corpus
ciliare.
Het
kamerwater
wordt
afgegeven
aan
de
achterste
oogkamer
en
stroomt
via
de
pupil
naar
de
voorste
oogkamer.
Daar
wordt
het
via
een
klein
buisje,
het
kanaal
van
Schlemm,
weer
afgevoerd.
Het
kamerwater
is
van
belang
voor
de
voeding
van
de
lens
en
het
hoornvlies.
Gezichtsveld
à
Het
gebied
dat
met
één
oog
wordt
waargenomen.
Blikveld
à
Het
gebied
dat
beide
ogen
samen
zien.
Het
tot
stand
komen
van
visuele
waarnemingen
kan
in
vier
fases
worden
verdeeld:
• Lichtgeleiding
• Accommodatie
• Lichtverwerking
• Beeldvorming
Pupilvernauwing
gebeurt
door
een
kringspiertje,
de
m.
Sphincter
pupillae.
Pupilverwijding
gebeurt
door
m.
dilatator
pupillae.
5