Samenvatting internationaal strafrecht
Week 1 (H3 §1, 2, 3 en 9)
Internationaal recht bevat voorschriften die het ruimtelijk bereik van nationale strafwetten
beïnvloeden.
Rechtsmacht (ook wel: jurisdictie): de bevoegdheid van een internationaal of nationaal gerecht om
een feit te berechten. In Nederland kennen we de termen ‘competentie’.
Denkbaar is echter dat het strafrecht van geen enkele staat op een concreet feit van toepassing is,
terwijl het wel beantwoordt aan een nationale delictsomschrijving van een of meerdere staten. Dan
is sprake van een negatief rechtsmachtconflict.
In beginsel is er een verbod van terugwerkende kracht voor het vestigen van rechtsmacht, maar: het
verbod van terugwerkende kracht wordt niet geschonden indien met terugwerkende kracht
extraterritoriale rechtsmacht wordt gevestigd over een gedraging die op het betreffende moment
strafbaar was op de plaats waar het werd begaan of naar het recht van de staat waartoe de
verdachte behoort. Bij het vestigen van extraterritoriale rechtsmacht moet telkens sprake zijn van
een ‘juist evenwicht tussen de band met het feit en de ernst van het feit’.
Kompetenz-Kompetenz: de bevoegdheid om rechtsmacht vast te stellen. Er zijn 3 benaderingen:
- Een staat is volkomen vrij zijn strafrecht van toepassing te verklaren op alle soorten
gedragingen, gepleegd in binnen- en buitenland.
- Een staat heeft de vrijheid om zijn jurisdictiebeginselen naar eigen goeddunken te
formuleren, met als uiterste grens aan deze vrijheid een volkenrechtelijke verbodsnorm.
- Een staat mag zijn strafwet slechts uitstrekken over in het buitenland gepleegde feiten indien
het volkenrecht daartoe machtigt.
Afgeleide rechtsmacht: is geen zelfstandige grondslag voor rechtsmacht, maar ziet op de
mogelijkheid dat de staat die zelf rechtsmacht ontbeert, deze ontleent aan de rechtsmacht waarin
een andere staat heeft voorzien. de ene staat treedt als zaakwaarnemer op voor de
strafrechtelijke belangen van de andere staat door tot vervolging over te gaan en daarvoor diens
rechtsmacht te gebruiken. (voorbeeld: MH17 zaak, waarbij Nederland ook rechtsmacht kreeg van
Oekraïne.)
Van belang hiervoor is dat de staat die als zaakwaarnemer optreedt, zelf geen rechtsmacht
heeft.
In Nederland kennen wij ook afgeleide rechtsmacht:
Art. 8b lid 1 Sr: De Nederlandse strafwet kan ook van toepassing zijn op basis van een
verdrag. Het moet hiervoor wel gaan om verdragen waarin de rechtsmacht uitdrukkelijk
aan een staat wordt toebedeeld. Denk hierbij bijvoorbeeld aan: art. 21 EVOS 1972.
Art. 8b lid 3 Sr: De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder wiens uitlevering ter
zake van een terroristisch misdrijf, dan wel een misdrijf ter voorbereiding of
vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, ontoelaatbaar is verklaard, afgewezen of
geweigerd.
art. 8c Sr: De Nederlandse strafwet is van toepassing, indien het gaat om een vreemdeling
die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf, waarop minimaal 8 jaar staat én
deze vreemdeling zich in Nederland bevindt én: (een van de volgende subs):
o Sub a: Uitlevering van dit misdrijf is geweigerd, op een grond die niet inhoudt dat
naar Nederlands recht geen vervolging kan plaatsvinden.
o Sub b: Uitlevering is niet mogelijk, omdat er geen verdragsrelatie is, voor zover op
het feit door de wet van het land waar feit begaan is, straf is gesteld.
,Op sub b is kritiek, want: hoe verhouden ‘geen verdragsrelatie’ en ‘straf is gesteld’ zich tot elkaar?
Betekent dit dat het land waar het feit is gegaan, geen verdragsrelatie mee moet zijn?
Om het zo makkelijk mogelijk te houden, betekent dit:
- Geen verdragsrelatie met de staat waar het is begaan.
- Geen verdragsrelatie met de staat waarvan de vreemdeling onderdaan is.
Rechtsmacht in Nederland:
Art. 2 Sr: territorialiteitsbeginsel: het strafbare feit vindt plaats op het Nederlandse
grondgebied.
Art. 3 Sr: vlagbeginsel: een strafbaar feit in een Nederlands voer- of vaartuig.
Art. 4 Sr: universele rechtsmacht: internationale gemeenschap heeft er belang bij.
Vereist: de verdachte moet zich wel in Nederland bevinden.
Art. 4 Sr: beschermingsbeginsel: nationaal belang.
Art. 51 Sr: passief nationaliteitsbeginsel: tegen een Nederlander begaan.
Vereist: wel dubbele strafbaarstelling.
Art. 52 Sr: passief personaliteitsbeginsel: tegen een vreemdeling als Nederlander of tegen
een Nederlandse ambtenaar.
Art. 6 Sr i.c.m. besluit extraterritoriale rechtsmacht:
I. Om welk strafbaar feit gaat het?
II. Welk verdrag is mogelijk van toepassing?
Art. 7 Sr: actief nationaliteitsbeginsel: door een Nederlander.
Vereist: dubbele strafbaarstelling.
Art. 73 Sr: actief personaliteitsbeginsel: door een vreemdeling als Nederlander.
Art. 8b Sr: afgeleide rechtsmacht.
Art. 8c Sr: afgeleide rechtsmacht.
STAPPENPLAN RECHTSMACHT:
1. Begin allereerst bij de ‘normale’ bepalingen, art. 2, 3, 4, 5, 7 Sr.
2. Dan art. 6 Sr i.c.m. besluit internationale verplichtingen.
HR Decembermoorden:
Art. 1 en 2 Uitvoeringswet folteringverdrag mogen niet worden toegepast op feiten die zijn
gepleegd vóór inwerkingtreding van die wet op 20 januari 1989. Op grond van ongeschreven
volkenrecht kan geen terugwerkende kracht aan strafbaarverklaring worden verleend.
Het doden van iemand zonder dat dit is voorafgegaan door of vergezeld van mishandeling als
bedoeld in art. 1 Uitvoeringswet folteringverdrag kan niet worden aangemerkt als foltering.
Voorzover deze feiten enigerlei vorm van mishandeling zouden opleveren, zijn deze verjaard.
Vervolging en berechting in Nederland van de vermoedelijke dader van een in het buitenland
begaan feit in de zin van art. 1 en 2 Uitvoeringswet folteringverdrag, is alleen mogelijk als
daartoe een aanknopingspunt voor de vestiging van rechtsmacht aanwezig is, bijvoorbeeld
omdat de vermoedelijke dader dan wel het slachtoffer Nederlander is of daarmee
gelijkgesteld moet worden, of omdat de vermoedelijke dader zich ten tijde van zijn
aanhouding in Nederland bevindt.
HR 21 oktober 2008:
“Vervolging van een Rwandees ter zake dat hij in 1994 in Rwanda misdrijven in de zin van art. 1
Uitvoeringswet genocideverdrag heeft gepleegd tegen niet-Nederlanders is niet mogelijk omdat
Nederland terzake geen rechtsmacht heeft. De omstandigheid dat verdachte zich in Nederland
bevindt, is niet voldoende voor het aannemen van rechtsmacht, omdat art. 2, eerste lid onder a Wet
internationale misdrijven op deze feiten gepleegd voor 1 oktober 2003 niet van toepassing is.
Verdachte kan slechts dan in Nederland worden vervolgd en berecht indien is voldaan aan de in art.
4a Sr genoemde voorwaarden voor het vestigen van afgeleide rechtsmacht, te weten dat de
,strafvervolging door Nederland van een 'vreemde staat' is overgenomen op grond van 'een verdrag'
waaruit de bevoegdheid tot strafvervolging voor Nederland volgt. Aan die voorwaarde is niet voldaan
omdat:
a) onder het begrip 'vreemde staat' in art. 4a Sr tribunalen (als het Rwanda-tribunaal) niet zijn
begrepen en
b) er geen verdrag bestaat tussen Nederland en het Rwanda-tribunaal dat afgeleide
rechtsmacht in Nederland vestigt.”
Belangrijke grondslagen voor rechtsmacht buiten Sr:
- Wet internationale misdrijven: art. 21 aanhef.
Verdrag van Genéve: verplichtingen om bepaalde oorlogsmisdrijven in nationale wetgeving strafbaar
te stellen en verdachten daarvan voor de eigen, nationale rechter te vervolgen op basis van
universele rechtsmacht.
Week 2 (H3 §5, 6, 7, 8, 9, 10, 11)
, Beschermingsbeginsel: delicten die, waar zij ook geschieden, die de belangen van een staat schaden,
indien zij worden gepleegd.
- Delicten tegen de soevereiniteit.
- Feiten die de politieke of economische fundamenten van een staat aantasten.
- Misdrijven tegen de onafhankelijkheid en de territoriale integriteit.
- De veiligheid van de staat of de politieke structuur of de economische stabiliteit.
Het fungeert als aanvulling op het territorialiteitsbeginsel, waarmee vereist is dat:
- Het moet gaan om delicten die in het buitenland gepleegd zijn.
- Er wordt geen band met het land of met de dader vereist.
Het moet terughoudend worden toegepast, omdat het inbreuk maakt op het recht van vreemde
staten om zelf te bepalen wat op hun territorium is toegestaan.
In Nederland is het beschermingsbeginsel in art. 4 Sr neergelegd. Iedereen die zich buiten Nederland
schuldig maakt aan misdrijven tegen de veiligheid van de staat, misdrijven tegen de fysieke
integriteit van de koning (en vermoedelijke opvolger), van rijkswege uitgegeven zegels of
rijksmerken, valsheid in schuldbrieven/certificaten van schuld van de Nederlandse staat of van een
Nederlandse provincie, gemeente of openbare instelling; het namaken/vervalsen van zegels,
gebruikmaken van de Nederlandse vlag of onderscheidingsteken.
Passief nationaliteitsbeginsel art. 5 Sr: een strafbaar feit dat tegen een Nederlander is begaan.
Vereist hiervoor:
- Het moet gaan om een Nederlands slachtoffer.
- Het moet gaan om dubbele strafbaarheid: op de plaats waar het delict is gegaan, moet
ditzelfde delict strafbaar zijn.
- Er moet 8 jaar gevangenisstraf op staan.
- Het moet gaan om een misdrijf.
Kritiek: als de nationaliteit van het slachtoffer niet bekend is, dan kan de verdachte verrast worden
door de strafbaarheid van zijn gedrag op basis van voor hem vreemde wetgeving.
Passief personaliteitsbeginsel 52 Sr: hetzelfde als het passief nationaliteitsbeginsel, alleen gaat het
hierbij om vreemdelingen die gelijk worden gesteld met een Nederlander. Lezen i.c.m. art. 86b Sr.
Het actief nationaliteitsbeginsel art. 7 Sr: hiervan zijn 3 vormen:
- Het absolute actief nationaliteitsbeginsel: de staat verbindt de werking van zijn strafwet aan
alle strafbare handelingen van zijn onderdanen, ongeacht of ze in binnen of buitenland zijn
begaan.
- Onbeperkte actief nationaliteitsbeginsel: de strafwet werkt op feiten die in het buitenland
zijn gepleegd door een onderdaan, zonder dat rekening gehouden wordt met de vraag of het
feit strafbaar is volgens de wet van het land waar het feit plaatsvond.
- Beperkte actief nationaliteitsbeginsel: naast dat het een onderdaan van de staat moet zijn,
wordt hierbij wel de dubbele strafbaarheid vereist.
Wij kennen in Nederland het beperkte en het onbeperkte actief nationaliteitsbeginsel en hebben hier
een aantal vereisten voor:
- Een Nederlandse dader.
- Buiten Nederland.
- Een feit dat in Nederland als misdrijf wordt gezien.
- Dubbele strafbaarheid: de plaats waar het feit is begaan, moet dit feit ook strafbaar hebben
gesteld.
In art. 72 Sr staat het onbeperkte actief nationaliteitsbeginsel.