Samenvatting verloskunde & jeugdgezondheidzorg
H1. De voortplanting
1.1.1 & 1.1.3 geslachtsorganen
De 5 algemene functies van de geslachtsorganen zijn:
1. De productie van geslachtshormonen door de geslachtsklier de productie wordt
gereguleerd door de hypofyse die weer wordt gereguleerd door de hypothalamus en de
hogere zenuwcentra. De geslachtshormonen ontwikkelen de geslachtskenmerken, bepalen de
levensfase en essentieel voor de ontwikkeling en transport van voortplantingscellen.
2. Seksuele functie Zoals libido.
3. Productie van voortplantingscellen (gameten) dit zijn de eicellen en de zaadcellen die in de
geslachtsklieren (gonaden) worden geproduceerd.
4. Transport van voortplantingscellen
5. Ontwikkeling van het voortplantingsproduct de zwangerschap.
Uitwendige geslachtsorganen van een vrouw bestaat uit:
Vulva
Vagina opening (interoitus)
Grote schaamlippen (libia majora)
Kleine schaamlippen (libia minora)
Clitoris (kittelaar)
Schaamstreek
Bilnaad
Perineum
Vagina opening (interoitus):
De vaginaopening wordt begrensd door een epitheelplooi, het maagdenvlies (hymen). Bij de eerste
geslachtsgemeenschap wordt dit meestal ingescheurd waardoor soms bloedverlies ontstaat. Het
scheuren heet defloratie. Maar dit inscheuren kan ook door bijvoorbeeld tampons komen. Na
defloratie blijft weefsel over, de hymenresten.
Grote schaamlippen (labia majora):
Deze bevatten vet-, zweet- en talgklieren en zenuwen. In elke schaamlip bevindt zich een klier van
Bartholin die een slijmerig vocht produceert. Dit vocht wordt uitgescheiden in een opening van de
kleine schaamlip.
Kleine schaamlippen (labia minora):
Deze huidplooien liggen tussen de grote schaamlippen en bedekken de clitoris. Ze bevatten
talgklieren. Net als de clitoris kan het opzwellen bij seksuele prikkels door een verhoogde
bloedtoevoer.
Clitoris:
De clitoris is rijk voorzien van zenuwen en bloedvaten waardoor ze gevoelig zijn voor prikkeling en
opzwellen. Onder de clitoris ligt de urinebuisopening met links en rechts ernaast de klieren van
Skene, deze produceren slijmerig vocht. Deze kliertjes monden uit in de opening van de urinebuis.
Venusheuvel (mons pubis):
-
Perineum:
-
,De inwendige geslachtsorganen bestaan uit:
Schede (vagina)
Baarmoeder (uterus)
Eileiders (tuba)
Eierstokken (ovaria)
Schede (vagina):
Dit is een kanaal van ongeveer 10 cm lang. De wanden zijn dwars geplooid en worden gevormd door
plaveiselepitheel, daaronder ligt bind- en spierweefsel. Rond de baarmoederhals vorm de vagina een
gewelf (fornix), het gedeelte van de baarmoederhals wat uitsteekt in de vagina heet de portio.
Het vaginaslijmvlies heeft geen klieren maar poriën. Tijdens geslachtsgemeenschap produceert het
vocht door bloed te filteren en vloeistoffen door te laten. Door seksuele opwinding is meer
doorbloeding waardoor de filtratie toeneemt.
Onder hormonale invloeden zoals de menstruatiecyclus schilferen cellen van de vaginawand af. In de
vagina bevinden zich lactobacillen van Doderlein die melkzuur produceren, hierdoor ontstaat een
zuur milieu (pH van minder dan 4). Er is altijd een beetje afscheiding door vocht, afschilfering en
lactobacillen (melkzuur).
Baarmoeder (uterus):
De baarmoeder is ongeveer 6 tot 8 cm en bestaat uit een baarmoederlichaam (corpus uteri) en de
baarmoederhals (cervix uteri). Het corpus uteri is een holle spier (myometrium). Deze spier is aan de
binnenkant bekleed met een slijmlaag, het endometrium.
Baarmoederhals (cervix uteri):
Het deel dat in de vagina ligt wordt portio genoemd en is bekleed met plaveiselepitheel. De
baarmoederhals heeft een kanaal, de overgang van de cervix naar de baarmoederholte heet het
ostium intermum. Bij vrouwen die nog nooit een kind hebben gebaard (nullipara) is dit deel gaaf,
rond en klein. Bij vrouwen die wel al een kind hebben gebaard (multipara) is dit minder.
Het cervicale kanaal is bekleed met slijmvliesepitheel waarin slijmvormende klieren bevinden. De
baarmoederhals heeft dus 2 soorten epitheel, plaveiselepitheel en slijmvliesepitheel.
Het slijm dat wordt geproduceerd door de klieren van de cervix vormt een slijmprop die het kanaal
vult. Dit voorkomt infectie en speelt een rol bij het transport van zaadcellen.
Door een verhoogd oestrogeen (rond de eisprong) wordt er meer slijm geproduceerd en wordt het
vloeibaarder waardoor de prop gaat hangen uit de cervix. In deze vloeibare prop kunnen zaadcellen
zich makkelijker voortbewegen.
Progesteron remt de slijmproductie, na de eisprong wordt de slijmprop daarom weer taai en troebel
zodat zaadcellen niet meer kunnen binnendringen.
Baarmoederlichaam (corpus uteri):
Het baarmoederlichaam is bekleed met buikvlies wat daar perimetrium heet. De baarmoeder is aan
verschillende banden en plooien opgevangen in het bekken.
De binnenkant van de baarmoeder is bekleed met slijmvlies (endometrium). Dit bevat klieren en is
opgebouwd uit 2 lagen:
1. Oppervlakkige laag wordt bij elke menstruatie afgestoten en opgebouwd vanuit de basale
laag.
2. Basale laag de “wortels” van het endometrium.
Door hormonale invloeden veranderd het endometrium waarbij 3 fases zijn:
, 1. Proliferatiefase (follikelfase) dit is de fase na de menstruatie tot aan de eisprong
(ongeveer 14 dagen). Na het afstoten bij de menstruatie beginnen vanuit de basale laag de
klierbuizen opnieuw te groeien. Dit is onder invloed van oestrogenen afkomstig uit de
rijpende follikels. Deze buizen kronkelen wanneer ze meer groeien.
2. Secretiefase (corpusluteumfase) deze fase loopt vanaf eisprong tot aan de menstruatie
(ongeveer 14 dagen). De klierbuizen blijven groeien en kronkelen, ook vullen ze zich met
slijm en voedingsstoffen. Deze opbouw vindt plaats onder invloed van progesteron dat
afkomstig is uit het gele lichaam (Na de bevruchting ontwikkelt het endometrium zich nog
verder en wordt het decidua genoemd).
3. Menstruatiefase als er geen bevruchting heeft plaats gevonden wordt de oppervlakkige
laag afgestoten. De menstruatie fase duurt gemiddeld 4 tot 5 dagen. De oppervlakkige laag
wordt afgestoten doordat de oestrogeen- en progesteronspiegel dalen.
Door kunstmatige hormonen (de pil) kan het endometrium ook in de proliferatie- en secretiefase
gebracht worden. Na het stoppen van deze hormonen (de stop week) wordt het endometrium
afgestoten (onttrekkingsbloeding).
Eierstokken (ovaria):
De eierstokken zijn de geslachtsklieren (gonaden). De eileider zijn ongeveer 3 tot 4 cm lang en 2 tot 3
cm hoog. Ze zijn verbonden met de bekkenwand en de uterus via banden.
De buitenste laag van de eierstokken (de schorslaag of cortex) bevatten follikels in alle stadia. De
binnenste laag (merggedeelte) bevat bindweefsel hiluscellen, bloedvaten en zenuwen.
Bij de geboorte zijn er 300.000 tot 400.000 eicellen in primaire follikels opgeslagen. Follikels
ontwikkelen zich tot primordiale follikels door het follikelstimulerend hormoon (FSH) uit de hypofyse.
Een primordiale follikel bestaat uit een eicel omgeven door een follikelwand die oestrogene
hormonen gaat produceren, deze wand bevat ook een holte met follikelvocht.
Deze holte neemt in omvang toe (van binnen bekleed met epitheel en van buiten bekleed met 2
cellagen). In dit stadium heet het een graafse follikel. Onder invloed van het LH-hormoon uit de
hypofyse barst de follikel open (eisprong). Tijdens het barsten treedt er een kleine bloeding op, de
bloedende follikel heet nu het rode lichaam (corpus rubrum). In het rode lichaam treden er
veranderingen op waardoor nu niet alleen oestrogene maar ook progesteron wordt geproduceerd.
De kleur van het rode lichaam wordt nu geel en heet ook het gele lichaam (corpus luteum).
Als er geen zwangerschap ontstaat verschrompelt het gele lichaam na 12 dagen. Als er wel een
zwangerschap ontstaat blijft het gele lichaam nog 3 maanden bestaan als het corpus luteum
graviditatis).
Eileiders (tubae):
De eileiders zijn bewegelijke buisjes van 7 tot 10 cm lang, aan het einde van de eileiders bevinden
zich de franjeachtige uitlopers (fimbriae). De binnenkant bestaat uit epitheel die trilharen bevatten.
Haartjes en de peristaltiek van de eileider zorgen dat het eitje naar de baarmoeder wordt bewogen.
De eileiders bevatten geen klieren maar het is wel vochtig.
Borsten (mammae):
,De borsten bestaan uit klierweefsel dat wordt omgeven door vetweefsel. De bouw is als volgt:
Huid
Tepel (mamilla) in de tepel monden melkgangen uit ook bevat de tepel spieren.
Tepelhof gepigmenteerde deel, de kleien verevenheden zijn de klieren van Montgomery.
Klierweefsel het klierweefsel is verdeeld in 15 tot 20 groepen, elke groep heeft een eigen
uitgang naar de tepel. De kliergroepen kunnen ook zwellen door de hormonen tijdens de
cyclus.
Bind- en spierweefsel de kliergroepen zijn hiermee omgeven, de samentrekkingen helpt
bij het legen van de klieren.
Vetweefsel
1.1.6 endocrinologie
Hormoonvorming:
De geslachtshormonen worden geregeld door de hypothalamus en de hypofyse.
De hypothalamus reguleert de functie van de hypofyse door vorming van ‘releasing hormones’ (RH).
De hypofyse bestaat uit 3 kwabben:
1. De voorkwab (adenohypofyse) vormt veel hormonen zoals FSH LH en prolactine.
2. De achterkwab (neurohypofyse) vormt oxytocine (bevorderd weeën).
3. De tussenkwab (dit is maar een dun laagje cellen).
Geslachtsklieren (gonaden):
De geslachtsklieren produceren de volgende hormonen:
Oestrogeen:
Door FSH wordt follikelvorming gestimuleerd, hierdoor wordt in de follikelwand oestrogenen
geproduceerd. Er komen 3 vormen oestrogenen voor:
1. Oestron (E1)
2. Oestradiol (E2)
3. Oestriol (E3)
Oestrogene hebben als functie:
Ontwikkelen van de secundaire en tertiaire (pubertijd) geslachtskenmerken.
Zorgen voor de proliferatiefase (fase 1) van het endometrium.
Maken van een vloeibare slijmprop in de cervix.
Remmen van de FSH-productie en bevorderen van LH-productie (positieve feedback).
Progesteron:
Door LH wordt progesteron in het gele lichaam geproduceerd. In het geval van een zwangerschap
blijft het gele lichaam 10 weken bestaan, hierna wordt de productie van progesteron overgenomen
door de trofoblast en de placenta.
Progesteron heeft als functie:
Zorgen voor de secretie fase (fase 2) van het endometrium.
Maakt de slijmprop in de cervix taai en minde doorgankelijk.
Remt de productie van LH (negatieve feedback).
Laat de temperatuur stijgen met 0,3 graden.
Androgenen:
De androgenen wordt onderscheiden in testosteron en androsteendion.
,Androgenen worden bij vrouwen in kleine hoeveelheden geproduceerd in de eierstokken (gering in
de bijnierschors) door LH. Androgenen worden omgezet in oestradiol.
Androgenen hebben als functie:
Bevorderen van manlijke geslachtskenmerken.
Anabole werking
Remmen van LH (negatieve feedback).
De menstruatiecyclus:
De menstruatiecyclus begint bij de eerste dag van de menstruatie tot de laatste dag voor de
volgende menstruatie, dit zijn ongeveer 28 dagen. Er zijn 4 verschillende fases:
1. Menstruatie fase:
Bloedingen gedurende 3 tot 5 dagen.
Niet meer functioneren van het gele lichaam
Lage oestrogeen- en progesteronspiegels.
2. Proliferatie-, follikel- of oestrogeenfase:
Duur: 14 dagen.
Hypofyse: productie van FSH.
Ovaria: ontwikkeling van een follikel tot graafse follikel door oestrogeen.
Endometrium: proliferatie-opbouw.
Cervixslijm en slijmprop: helder, overgevoelig en stroperiger.
3. Ovulatiefase:
Hypothalamus: productie van RH-releasing.
Hypofyse: productie van LH door maximale oestrogeenproductie
Ovaria: barsten van graafse follikel door hoge concentratie LH (eisprong).
Cervixslijm en slijmprop: overgevoelig, vloeibaar en gastvrij voor zaadcellen.
4. Secretie-, corpus luteum- of progesteronfase:
Duur: 14 dagen.
Hypofyse: geleidelijk dalen van FSH en LH door progesteronproductie.
Ovaria: ontstaan van rode lichaam dat zich ontwikkelt tot het gele lichaam, met
productie van progesteron (en geringe hoeveelheid oestrogene).
Endometrium: toenemende secretieopbouw.
Cervixslijm en slijmprop: lichttroebel, taai en niet doorlaatbaar voor zaadcellen.
Lichaamstemperatuur: stijgt met 0,3 graden.
Borsten: soms stuwing.
(Een te traag werkende schildklier verstoord de menstruatiecyclus doordat er niet regelmatig een eisprong
plaats vindt).
Bevruchting en innesteling:
Geen bevruchting:
Als er geen bevruchting plaats vindt gaat het gele lichaam (curpus luteum) ten gronde, het
produceert geen oestrogenen of progesteron meer. Hierdoor daalt de temperatuur en waardoor de
hypothalamus-hypofysewerking niet meer wordt geremd waardoor het endometrium wordt
afgestoten.
Bevruchting:
Een zaadcel heeft 24 tot 48 uur te tijd de eicel te bevruchten (in de eileider of doucglasholte), hij
dringt dan de schil van het eitje (zona pellucide) binnen. De staart van de zaadcel blijft buiten de eicel
, achter. De zaadcel en eicel versmelten samen, dit is de conceptie, de bevruchte eicel (zygote) is
ontstaan.
Daarna begint de eerste klievingsdeling. Dit is een deling zonder groei waar twee identieke cellen
ontstaan. Dit proces duurt 24 uur. Het transport naar de uterusholte duurt ongeveer 4 dagen. Als de
morula (klompje cellen) in de uterusholte aankomt vormt er rondom de morula een buitenste
bekleding (trofoblast). Er binnenin ontstaat een holte (blastocyste), waarin zich een embryonale knop
(embryoblast) ontwikkelt. Deze fase heet blastula.
De blastula verblijft enige tijd in de uterusholte, deze wordt gevoed door het endometrium. Na 8 tot
12 dagen na de conceptie boort de blastula zich in het endometrium. Dit is de innesteling (nidatie).
Het deel onder de blastula (decidua basalis) ontwikkelt zich later de placenta.
Trofoblast:
Vanuit de trofoblast (buitenbekleding van de vrucht) worden uitstulpingen gevormd, de
chorionvlokken of vili. De vlokken aan de onderkant ontwikkelen zich verder in het decidua basalis.
Vervolgens verdeeld de trofoblast zich in 2 lagen:
1. Cytotrofoblast
De binneste laag, deze vormt het hormoon HCG. De maximale productie van HCG is
in de 10de week. De cytotrofoblast vermindert geleidelijk waardoor vanaf de 16 de
week het HCG daalt.
2. Syncytiotrofoblast
De buitenste laag, deze laag blijft gedeeltelijk bestaan en speelt een rol bij de
productie van placentahormonen.
(Tijdens de zwangerschap wordt er door de hypothalamus meer TRH geproduceerd, TRH stimuleert de hypofyse
tot de afgifte van FSH, dit zet de schildklier aan tot de aanmaak van T3 en T4. Voldoende T3 en T4 is essentieel
bij de goede groei van de foetus).
1.2.4 placenta, vliezen en navelstreng.
Placenta:
De placenta wordt deels door de moeder en deels door de foetus gevormd. De bloed van de foetus is
totaal gescheiden met die van de moeder. De placenta is daarom te onderscheiden in:
Moederlijke zijde
o Verschillende lobjes met een tussenschot, deze zijn te herkennen als de groeven.
Foetale zijde
o Aanhechting van de navelstreng en bloedvaten.
De placenta ligt meestal in het bovenste derde deel van de baarmoeder. Aan het begin is de placenta
groot maar daarna groeit de foetus harder dan de placenta.
De placenta heeft 3 verschillende functies:
1. Hormoonproductie de hormoonproductie vindt plaats in de trofoblast en bestaat uit:
HCG
HPL (human placental lactogen)
Oestrogenen
Progesteron
2. Transportfunctie door de placentabarriere vindt uitwisseling van plaats:
Voedingstoffen (glucose, vetten en aminozuren).